Bond van Vrije Evangelische Gemeenten vaart geen vrijzinnige koers
Het beeld dat de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten een vrijzinnige koers vaart is niet op waarheid gebaseerd, betoogt dr. L. Mietus.
Er circuleert een beeld van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten dat niet klopt. De bond zou ontstaan zijn in een reactie op het vrijzinnig theologische klimaat in de kerk van de negentiende eeuw en zou nu zelf vrijzinnig zijn. Het is makkelijk om zo’n oordeel te vellen. Het klinkt goed en je hebt een argument in handen om een scheuring te rechtvaardigen. De feiten spreken andere taal.
In de jaren 80 van de negentiende eeuw was niet het „liberale theologische klimaat” (zoals staat in het artikel over de bond in RD 3-2) het belangrijkste front van de oprichters van de bond. De oprichters van de bond keerden zich juist tegen de confessionele orthodoxie die door A. Kuyper werd aangevoerd. Dat blijkt uit onze geschiedenis.
Modernen
Bij de oprichting van de bond in 1881 speelden J. G. Smitt en M. Mooij een centrale rol. Smitt was in 1881 predikant van de grootste vrije evangelische gemeente. Hij was zelf afkomstig uit de Christelijk Gereformeerde Kerk, maar brak met haar toen hij merkte dat zij zijn rechtzinnigheid ter discussie stelde. M. Mooij debatteerde met H. Bavinck in Franeker en verzette zich tegen de calvinistische predestinatieleer, waarover hij een brochure schreef.
Alleen J. de Liefde, die tot de voorlopers van de bond gerekend wordt, heeft zich in 1864 tegen de moderne theologie van A. Pierson gekeerd. Verder is hebben de oprichters van de bond nooit een inhoudelijke strijd gevoerd met de modernen. Mooij heeft er in Dordrecht zelfs voor geijverd dat de modernen in het kerkgebouw van de vrije evangelische gemeente hun kerstfeest konden vieren. In de notulen van de Dordtse kerkenraad van 1 juni 1888 staat dat een deel van de kerkenraad vond dat je zo de liefde die gepredikt werd in praktijk kon brengen en dat de gemeente „gedurende haar bestaan meer waardering en humaniteit van de zgn. modernen heeft ondervonden dan van de ultra orthodoxen.”
De bond was in zijn oorsprong geen confessionele gemeenschap. De verleiding om dat wel te worden is er altijd geweest, maar vooral in de eerste decennia van het bestaan van de bond werd daarvoor gewaakt.
Dat de huidige bond een vrijzinnig liberale koers vaart, is –om het met de koningin te zeggen– „gewoon onzin.” De bond spreekt zich niet normerend uit over bijvoorbeeld het zegenen van relaties. Dat doet ook de Protestantse Kerk in Nederland niet. Het is een vorm van retoriek om dat gegeven af te doen als „geen kleur bekennen.”
De bond bekent kleur door te geloven dat Jezus Christus Zijn gemeenten leidt en dat wij ons moeten hoeden voor twisten en het veroordelen van anderen. Dat is al in de vroege bond begrepen. Een centrale uitspraak uit de beginselen van de bond is dat wij gelovigen die van ons verschillen niet veroordelen, maar bekennen dat „wij in Christus met hen één zijn en geloven, dat het eenmaal zal blijken, dat we zonder elkander niet volmaakt zijn, noch konden worden.”
De auteur is docent aan het seminarium van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten in Nederland.
Lees ook “Onrust in Bond van Vrije Evangelische Gemeenten”