Twintig jaar na ‘Maastricht’: de muntunie in crisis
APELDOORN – Op 7 februari 1992 zetten de Europese regeringsleiders in Maastricht hun handtekening onder de afspraken die de basis legden voor de invoering van de euro. Twintig jaar later is het alle hens aan dek om de ondergang van de muntunie af te wenden.
In december 1991 waren in het Limburgse provinciehuis de onderhandelingen tussen de lidstaten van wat toen nog heette de Europese Gemeenschap (EG) afgerond. Twee maanden erna werd het Verdrag van Maastricht met een plechtige ceremonie bezegeld.
De zuidelijke stad aan de Maas mocht zich voor even het middelpunt van Europa wanen. Hier vond de geboorte plaats van het ambitieuze project van monetaire samensmelting. In 2002 zou de burger uiteindelijk het beoogde gemeenschappelijke betaalmiddel in de portemonnee krijgen.
Nederland fungeerde in de tweede helft van 1991 als voorzitter van de EG, die destijds twaalf landen omvatte. Premier Lubbers en minister van Financiën Kok leverden daardoor een belangrijke bijdrage aan de finale besprekingen over de voornemens om als continent de onderlinge verwevenheid tussen de naties verder uit te breiden. Andere hoofdrolspelers waren de Duitse bondskanselier Kohl en de Franse president Mitterrand.
Het ideaal van een gezamenlijke munt bestond reeds lang. In 1970 vervaardigde een club onder leiding van de Luxemburgse premier Werner er al een rapport over. De oliecrisis en de economische neergang daarna waren echter niet het geschikte klimaat om vooruitgang te boeken op die weg.
Maar in de loop van de jaren tachtig bloeide het elan voor de eenwording weer op. Onder aanvoering van voorzitter Delors van de Europese Commissie ging in 1988 een werkgroep aan de slag om een concreet stappenplan op te stellen. De val van de Muur wakkerde het enthousiasme voor en het optimisme over een verenigd Europa verder aan.
Februari 1992 was het ontwerpverdrag officieel gereed. Het bevatte de spelregels voor de te vormen Economische en Monetaire Unie (EMU). De naam van de nieuwe valuta stond toen trouwens nog niet vast. Het besluit dat het de euro zou worden, viel pas enkele jaren later.
Vandaag de dag kunnen we concluderen dat het Verdrag van Maastricht onvoldoende stevig is om de muntzone overeind te houden. Vele malen is er al gewezen op de weeffout in het betrokken document. Het voorzag wel in één monetair beleid, onder de regie van de Europese Centrale Bank (ECB), maar niet in één economisch bestuur.
Op monetair gebied gaven de deelnemende landen de zeggenschap uit handen, op economisch vlak behielden ze hun soevereiniteit. Er was geen bovennationale instantie die corrigeerde bij een te ruimhartige budgettaire politiek of bij een aanpak die de concurrentiekracht verwaarloosde. Inmiddels weten we uit de praktijk, na de ontsporingen in met name Griekenland, dat dit de hele constructie ernstig in gevaar kan brengen.
Nog voor de invoering van de euro kwam op aandringen van de Duitsers het stabiliteitspact tot stand, met voorschriften voor de omvang van het begrotingstekort en de staatsschuld. Ook dat bracht niet de vereiste discipline. Ondanks tal van overtredingen, werd er nooit een boete uitgedeeld. Toen de grote spelers Duitsland en Frankrijk in 2004 met hun tekorten de vastgelegde grenzen overschreden, volgde zelfs een versoepeling van de normen.
Op deze wijze is een monetaire unie geen lang leven beschoren. Vanuit die overtuiging vindt nu een renovatie van ‘Maastricht’ plaats. Vorige week bereikten de regeringsleiders een akkoord over strengere bepalingen om de overheidsfinanciën op orde te houden, met daarbij een hardere hand vanuit Brussel.
Of dat daadwerkelijk helpt, moeten we afwachten. Delors, de stuwende kracht achter de oprichting van de EMU, benadrukte kortgeleden in een interview in Het Financieele Dagblad: „Geloof me, zelfs als je bevoegdheden overdraagt, is er helemaal niets mogelijk als dat niet in een geest van samenwerking gebeurt.” Mooie beloften en concrete daden zijn niet altijd met elkaar in overeenstemming, zo is sinds de inwerkingtreding van de eurozone maar al te vaak gebleken.