Bin Laden en Bush als modellen
Het is donderdagmiddag 3 januari. Op het Beursplein in Rotterdam krioelt het van winkelend publiek. Ik houd halt bij een bordje naast de ingang van een gebouw. World Trade Center, staat erop. Boven me verheft zich een indrukwekkend massief van glas en beton en met enig ontzag tuur ik omhoog. Precies op dat moment verschijnt er een vliegtuigje dat in de richting van het gebouw vliegt. Enkele seconden sta ik aan de grond genageld: gaat die zich in het bouwwerk boren? Opgelucht haal ik adem als het vliegtuig over het kantoorpand scheert en in de verte verdwijnt.
Was dit een grapje van de piloot? Of wordt mijn waarneming nog te veel door ’11 september’ beïnvloed? Het laatste zal wel het geval zijn, want ik had niet de indruk dat veel Rotterdammers ook omhoog stonden te kijken.
Zouden Amerikanen anders hebben gereageerd? Waarschijnlijk wel. Vooral na zaterdag zit de schrik er bij menige Amerikaan weer goed in. Op die dag boorde een 15-jarige jongen uit de stad Tampa, in de Amerikaanse staat Florida, zich met een ’gekaapte’ Cessna in een kantoorgebouw. De jongen kwam als enige om het leven, maar Amerika huiverde opnieuw. Want de toch al moeizaam te bestrijden pijn vanwege de aanslagen in New York en Washington werd er opnieuw door verhevigd.
De vraag dringt zich op of de aanslagen van 11 september tot een soort model voor zelfmoordenaars zijn geworden. De miniatuuraanslag in Tampa heeft daar in ieder geval alle schijn van. De 15-jarige Charles Bishop bleek al geruime tijd suïcidaal en hij had warme sympathie voor Osama bin Laden. Voeg bij die ongelukkige combinatie de mediagekte rond 11 september -met eindeloze herhalingen van de video-opnamen op tv- plus het feit dat de jongen vlieglessen volgde, en het zelfmoordrecept is compleet.
Niet alleen de aanslag, ook de aanpak ervan fungeert inmiddels als een model, als voorbeeld ter navolging. De manier waarop Amerika in Afghanistan Osama bin Laden en zijn netwerk probeert uit te roeien spreekt kennelijk tot de verbeelding: geen mitsen of maren, gewoon platbombarderen die zaak.
En ziedaar, opeens is ook elders de „bestrijding van terroristen” alles wat de klok slaat. India in zijn strijd in Kasjmir, Israël tegen de Palestijnen, Rusland tegen Tsjetsjenen en Chinezen tegen islamitische Uigoeren. Allemaal proberen ze munt te slaan uit het internationale afgrijzen dat de term terrorist nu oproept en proberen ze hun bikkelharde aanpak -in navolging van de VS- internationaal erkend te krijgen. Natuurlijk is dat in het ene geval -Israël bijvoorbeeld- meer terecht dan in het andere (India en China).
Toch zit er een grote schaduwkant aan deze benadering, en dat is dat conflicten in de wereld er wel erg zwart-wit door worden. Er lijken enkel nog ’good guys en ’bad guys’ te bestaan. Alle aandacht is immers gericht op de methode van „de terrorist.” Over zijn motieven of over indirecte factoren die meespelen, wordt niet meer gesproken. Maar verwerping van andermans werkwijze bevestigt nog niet het eigen gelijk in het achterliggende conflict. Soms liggen dingen ietwat complexer. De benaming bijvoorbeeld: terrorist. „Wat voor de één een terrorist is, is voor de ander een vrijheidsstrijder”, zegt een bekende spreuk, en daar zit natuurlijk veel waars in.
Ook dicht bij huis worden zulke zwart-witsjablonen gefabriceerd. Zoals in de straat van mijn vroegere overbuurman, die de jeugd steevast uitmaakte voor „criminelen” en „schorem” als er weer eens een bal over zijn heg vloog. Dat die jongelui nergens anders konden voetballen deed niet terzake, het was gewoon uitschot wat daar liep. Een oplossing diende wat hem betreft aan de hand van zijn typering gezocht te worden: oppakken dus, die lui.
Maar er zijn grenzen en als het aan bovengenoemde landen ligt, mag de aanpak van „terroristen” niet ten koste daarvan gaan. En daarom is internationale erkenning wat hen betreft heel wat anders dan internationale bemoeienis. Handen af van de eigen soevereiniteit! Vandaar China’s halfslachtige steun aan de Amerikaanse acties boven Afghanistan. De Amerikanen moeten immers niet dusdanig overmoedig worden gemaakt dat ze straks terroristen tot over andermans staatsgrenzen gaan najagen.
Ligt daar niet de grootste uitdaging voor president Bush om dat juist wel te doen? Want de bombardementen op Afghanistan mogen dan bijna zijn afgerond, een succes kan de actie niet worden genoemd. Akkoord, de Taliban zijn verdreven, maar dat was toch niet het doel van de oorlog? Bin Laden moest worden gepakt, en die is spoorloos. En vele duizenden van zijn al-Qaida-medewerkers zijn het land uitgevlucht. Nu zijn de doelen van de oorlog al enkele malen bijgesteld of genuanceerd - deze week nog werd Bin Laden als topprioriteit van de lijst gehaald. Wat dat betreft lijkt het volgen van de oorlog boven Afghanistan op het kijken naar de eerste video van mijn tante: het beeld zwiept alle kanten op, en wat je niet ziet, wordt door een commentaarstem verexcuseerd of alsnog tevoorschijn gepraat. Om zoiets nu een succes te noemen…
De Amerikaanse zoektocht zal daarom verder moeten gaan: in Pakistan, Somalië, Saudi-Arabië, Irak. Afgezien van Somalië, zijn de meeste van deze staten soevereine landen met bikkelharde staatsgrenzen. Daarmee vergeleken was en is Afghanistan een onbewoonbaar verklaarde bouwval. Het echt riskante werk bij de aanpak van terrorisme -riskant omdat er soevereine staten bij zijn betrokken- moet daarom nog beginnen. En te vrezen valt dat vanuit die hoek de vergeldingen niet mals zullen zijn: Scudraketten, biologische wapens, gifgasgranaten. Die zullen de herinnering aan ’New York’ en ’Tampa’ pas echt doen vervagen.