Onderwijs & opvoeding

Léon Wecke: oomzegger van Gaddafi

Het lijkt soms alsof alles voor Léon Wecke een spel is. Humor en ondeugd blijven zijn handelsmerk. Zijn tachtigste verjaardag is hoogstens reden „een dagje minder” te doen. Het sterven komt echter wel dichterbij. „We moeten er rekening mee houden dat we niet onsterfelijk zijn.”

Evert van Vlastuin

3 February 2012 17:37Gewijzigd op 14 November 2020 19:06
Léon Wecke. Foto RD, Anton Dommerholt
Léon Wecke. Foto RD, Anton Dommerholt

De laatste maanden waren zwaar, zegt Wecke, als hij na lange tijd van praten weer opstaat. Bij zijn vrouw keerde de kanker van vele jaren geleden terug. Ook bij hun schoonzoon openbaarde zich de gevreesde ziekte. En bij hemzelf werken de nieren niet goed meer. Inmiddels gaat alles weer iets beter.

Wecke wil liever niet praten in zijn eigen werkkamer op de Radboud Universiteit. Daar buigt zijn ruime bureau door onder dikke lagen papier die in de loop der tijd door zijn handen gingen. Soms ruimt hij iets op. Hij wijst op de stapels onder zijn werktafel en op de papiertorens op de kast. „Rommel? Ach, hoe definieer je rommel eigenlijk?”

Vanuit de verte lijkt Wecke op de vroegere Libische leider Gaddafi. Zijn wilde haardos, zijn huid en de vorm van zijn gezicht maken de overeenkomst treffend.

Vindt u het erg als mensen dat zeggen?

„O nee. Ik zeg dan altijd: Dat kan, want Gaddafi was een oom van mij.”

Over deze Libische oom wil Wecke dan ook geen kwaad horen. „Een terrorist? Tja, er zijn te veel definities van terrorisme. Onze grote vrijheidsstrijder Willem van Oranje was in de ogen van het wettige Spaanse gezag ook een terrorist. Gaddafi deelde graag klappen uit aan de Amerikanen. Misschien moeten we wachten op een eerlijke biografie over deze man, die –dat geef ik toe– wel wat merkwaardig was.”

Wecke heeft weinig tijd nodig om op zijn praatstoel te komen. De veelheid aan definities van van alles en nog wat stelt hem in staat definitieve uitspraken uit te stellen en zijn woordenwaterval te laten stromen.

Hij is een van de laatste polemologen (conflictdeskundigen) uit de Koude Oorlog. Als dienstplichtig soldaat maakte hij kennis met het Oost-Westconflict. Een model­soldaat zat er niet in hem. „Na de lessen militair recht deelde ik aan de makkers de wet op gewetensbezwaren uit. Ook ben ik mijn geweer wel eens kwijtgeraakt en zo. Een officier beloofde me eens voor mijn oude dag een rolstoel op rupsbanden.”

Op een avond eindigde hij in het cachot. „De officier van dienst kwam langs. Bleek dat juist die dag mijn tweelingbroer te zijn.”

Tijdens zijn studie aan de Katholieke Universiteit in Nijmegen specialiseerde hij zich als polemoloog in vijandbeelden, onder meer als hoofd van een instituut voor vredes­vraagstukken. „Toen de Muur viel, dacht ik even dat ik mijn onderwerp kwijt was. Toch is het actueel gebleven. Mensen hebben vijanden nodig. Nu er in het terrorisme geen muziek meer zit, richt Amerika zich op Iran. Ook Israël heeft een vijand nodig, anders vechten de Joden elkaar de tent uit.”

Is Iran dan geen echt gevaar?

„Valt wel mee. Het is de enige staat die nog nooit een ander land heeft aangevallen. Kijk niet alleen naar president Ahmadinejad, dat is een minder aangenaam heerschap. Beeld en werkelijkheid kunnen sterk van elkaar verschillen.”

Wecke geniet nog van een recent optreden met de Nederlandse Israëliër prof. Martin van Creveld. „Hij waarschuwde erg tegen een Iraanse atoombom. Ik wees hem op de in zijn kringen populaire theorie dat juist het wederzijdse bezit van kernwapens tijdens de Koude Oorlog zorgde voor vrede. Waarom zou dat voor Iran niet gelden? Zo had ik hem tuk.”

U noemde uzelf ooit vredesbeweger. 
Verwacht u die wereldvrede nog?

„Waarom niet? Laten we elkaar over vier of vijf generaties nog eens spreken. Het zal van de sociale rechtvaardigheid in de wereld afhangen. Een mens wordt niet geboren om te verhongeren of kapotgeschoten te worden, maar om zijn vermogens tot ontwikkeling te brengen.

Die globalisering brengt ons veel kwaad, maar ook goed. Ze zorgt ervoor dat de belangen wereldwijd verstrengeld raken. Een klassieke wereldoorlog van staten tegen staten lijkt mij momenteel onmogelijk.”

Bush was nooit uw vriend. Hoe doet Obama het?

„Ook niet zo best. Hij had de pech de Nobelprijs voor de vrede te krijgen. Terwijl hij als hoofd van zo’n oerconservatief land beleid moet voeren dat zo’n prijs nooit verdient.

Hij heeft vrede in het Midden-Oosten beloofd. Maar de Amerikaanse bevolking staat niet toe dat Washington Israël tot concessies dwingt. Obama sprak ook over een kernwapenvrije wereld, maar dan moet je vervolgens geen miljoenen besteden aan het onderhoud van je duizenden kern­koppen. Ook de operaties van onbemande vliegtuigen in Afghanistan en Pakistan zijn een permanente schending van het inter­nationaal recht. Om over de buitenrechtelijke executie van Osama bin Laden maar niet te spreken.

Intussen geloof ik wel dat Obama wordt herkozen. Niet vanwege zijn eigen kracht, maar door de zwakte van de ander.”

Wecke groeide in Arnhem op in een gezin dat behoorde tot de Evangelisch-Lutherse Kerk, door Wecke steevast als „evangelie-luthers” aangeduid. Na de oorlog nam de kerkgang af. „Wij allemaal waren verbijsterd door de Slag om Arnhem, de evacuatie en het verblijf in een kippenhok. Hoe kon God zoiets gedogen?”

Had Hij u dan niet bewaard?

„Jawel. En zolang mijn naasten maar niets overkwam, had die oorlog voor mij als kind ook iets avontuurlijks. Maar de Schepper had toch een slecht product afgeleverd. Dat mensen elkaar zoiets gruwelijks aandoen.”

Inderdaad, het waren ménsen die elkaar dit aandeden.

„En mensen zitten schijnbaar zo in elkaar. Maar zou er dan geen rem op de onvolmaaktheid hebben moeten zitten?”

De mens is goed geschapen, maar uit vrije keuze in zonde gevallen.

„Die zondeval is een verhaaltje dat de gevestigde orde dient.”

Hoewel Weckes ouders niet meer wekelijks ter kerke gingen, bleven ze gelovig. „Mijn moeder leed onder grote pijnen en zei: Laat de lieve Heer me maar komen halen. Mijn vader was eensklaps dood. Hij sprak nooit over zijn geloof. Hij was beslist medemenselijk, maar koppelde dat niet aan God of kerk.”

Nu bent u zelf oud. Denkt u nu meer aan de dood?

„Zeker, en anders word ik er wel aan her­innerd. Zo’n beetje iedereen begint over m’n gezondheid. Mijn tweelingbroer heeft alles rond zijn dood al geregeld. Telkens als ik hem aan de telefoon heb, begint hij er weer over. Ik heb helemaal geen begrafenispolis of zo. Ik denk dat ik mijn lichaam gewoon ter beschikking stel aan de wetenschap. Bij het ouder worden hoort dat het biologisch mechanisme slijt. Er is niets aan te doen, maar het gaat gelukkig langzaam. De medische wetenschap kan veel, waardoor je ouder kunt worden dan je vader en moeder. Zo kan ik door een staaroperatie aan beide ogen weer zonder bril lezen.”

Wecke laat zijn gehoorapparaat even piepen. „Zo’n ding helpt ook. Je moet het alleen niet laten slingeren, want dan eet de kat het op, zoals pas gebeurde.”

Ook kreeg Wecke een ingebouwde defibri­lator. „Als mijn hart te weinig doet, krijg ik een schok. Als je mij op dat moment een hand geeft, profiteer je mee. Via een satelliet houdt een computer alles bij.

Dit is allemaal mooi. Toch besef je dat je een keer moet vertrekken. Bij de huisarts heb ik een euthanasieformulier liggen. Of het helpt, weet ik niet. Alleen uitzichtloos en ondraaglijk lijden is reden voor levens­beëindiging. Voltooid leven niet. Dan moet je maar hopen dat je dokter zegt: Ik mats je – u bent uitzichtloos.”

Beschikt de mens over zijn eigen leven?

„Ik denk van wel. Je hebt nu eenmaal je verstand gekregen, van wie of wat dan ook. We zijn geen zoogdieren. Ik vind het natuurlijk dat je je eigen afscheid mag bepalen.”

Hebt u een voorstelling van het einde?

„Het klinkt gek, maar dat heb ik al eens meegemaakt. Toen ik een hartstilstand kreeg, voelde ik ineens alle pijn van me af rollen en zakte ik weg in het duister. Het was een zeer aangename ervaring. Ik kan het iedereen aanraden.

Ik kwam bij toen er twee met zo’n strijkijzer op mijn borst stonden. „Geef hem er nóg één”, hoorde ik. „Dat hoeft niet”, zei ik toen, „want ik ben er alweer.””

Als u niet was teruggekomen, zou u dan na de dood leven hebben ontmoet?

„Dat lijkt me niet. Het leven is bij toeval ontstaan, dus na de dood kan er niets bestaan. Wat zou er moeten zijn?

Vroeger leerden we dit natuurlijk anders. Ik ben opgevoed met de persoonlijke God. Maar door school en studie raakte ik daar los van. Het begon ermee het scheppingsverhaal van zeven dagen niet meer letterlijk op te vatten. Uiteindelijk bleven er van de Bijbel niet meer dan mooie verhalen over. Ik kwam tot de conclusie dat het geloof een uitgebreide ideologie is. Iets menselijks. Voor zeker aannemen wat ik niet zie, kon ik niet meer.”

Is het atheïsme ook een geloof?

„Dat is het. Er zijn zaken die we weten.” Wecke neemt zijn bril in zijn hand. „Als ik dit laat vallen, weten we dat –althans in deze kamer– de zwaartekracht functioneert. Weten is iets anders dan een opinie hebben, bijvoorbeeld dat het kabinet-
Rutte er nog dit jaar aan gaat. Verder kun 
je iets geloven, bijvoorbeeld dat er géén 
persoonlijke God is. Dat kun je niet bewijzen. Zo is het ook met het leven na de dood.”

Stel, u hebt ongelijk en ontmoet toch een Schepper Die rekenschap vraagt?

„Dan heb ik het bij het verkeerde eind gehad. Die vraag gaat wel eens door me heen. Misschien ben ik te veel geneigd tot cognitieve dissonantie, door te verdedigen waarvan ik weet dat het niet verdedigbaar is.”

Zo krachtig als Wecke nu het ongeloof verdedigt, zo overtuigd toonde hij zich ooit op het tentamen apologetiek. „Op de katholieke universiteit moest ik leren de roomse geloofsleer te verdedigen. Ik was zo sterk in het bewijzen van het voorgeborgte en het vagevuur dat ik een 9 kreeg. Wel zei de hoogleraar dat ik toch ook wel eens met andersdenkenden moest spreken. Hij had het helemaal niet door.”

Veel mensen op uw leeftijd genieten van het pensioen en spelen met de klein­kinderen. Waarom bent u nog dagelijks op de universiteit?

„Ik vind het kapitaalvernietiging om je kennis en ervaring op je 65e door het afvalputje te laten stromen. Daarom geef ik nog twee college­reeksen voor enthousiaste studenten. Het aantal inschrijvingen groeit.

Ik probeer andere mensen niet in de weg te zitten. Daarom ontvang ik sinds 1997 geen geld meer. Voor mijn honorarium kan iemand anders worden benoemd.”

Dat proefschrift, dat is er nooit gekomen?

Guitig: „Misschien kan ik het toch nog eens doen. Ik had ooit iets gemaakt, over Europese integratie. Ik had al een drukker. Maar toen overleed mijn hoogleraar. Ik had kunnen doorgaan bij een ander, maar het was midden in de meirevolutie in 1968 en ik dacht dat dit onderwerp in die hoek niet goed zou overkomen.

Later heb ik nog wel nieuwe plannen gemaakt. Maar om zo’n boek af te ronden, had ik me ten minste enkele maanden van mijn instituut moeten terugtrekken, wat vrijwel zeker tot opheffing zou hebben geleid.

Ik geloof niet dat ik als doctor of hoog­leraar het instituut meer profiel had kunnen gegeven. Integendeel, als je meer gewicht hebt, loop je bij bezuinigingen meer kans te verdwijnen.”


Levensloop Léon Wecke

Drs. Léon Wecke werd geboren op 31 januari 1932 in een luthers gezin in Arnhem. Hij studeerde politieke en sociale wetenschappen in Nijmegen en Parijs.

Tijdens de Koude Oorlog was hij een kopstuk van de vredesbeweging. Zijn stelling was dat het beeld van de Sovjet-Unie in het Westen te negatief was.

Aan de Radboud Universiteit (toen nog Katholieke Universiteit Nijmegen) was hij de drijvende kracht achter het Studiecentrum voor Vredesvraagstukken, later opgegaan in het Cicam (Centrum voor Internationaal Conflict-Analyse & Management), door Wecke zelf kortweg ”het instituut” genoemd.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer