Student als pelgrim
Een groot aantal studenten van de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA) vertrekt binnenkort voor een twaalfdaagse reis naar Israël. De TUA ziet graag dat zo mogelijk alle studenten een keer het land van de Bijbel bezoeken. Is de reis een studiereis of pelgrimstocht?
Voor veel mensen is het bezoek aan Israël meer dan een gewone vakantiereis. Dat hangt samen met het bijzondere karakter van dit land. Veel geschiedenissen uit de Heilige Schrift hebben zich hier afgespeeld. Hier liggen ook de voetsporen van de aartvaders, van Jezus en van de discipelen. Toch aarzelen vooral reformatorische christenen om hun reis naar het Heilige Land een pelgrimstocht te noemen. Waarom?
Bedevaarten
Het woord ”pelgrimstocht” of ”pelgrimage” is afgeleid van het Latijnse ”peregrinatio”. Dit begrip wil in het klassieke Latijn zoveel zeggen als het reizen naar of het verblijven in het buitenland. In de latere oudheid krijgt het dan de meer speciale betekenis van pelgrimstocht naar heilige plaatsen; waarbij dan niet direct sprake is van een bedevaart naar christelijke heilige plaatsen.
Ook de klassieke oudheid kent pelgrimstochten naar heiligdommen van heidense goden. In de loop van de tweede eeuw na Chr. horen we voor het eerst van christenen die plaatsen bezoeken die bekend zijn uit de Bijbel; vooral Jeruzalem. Van grote betekenis is dat de moeder van keizer Constantijn de Grote, Helena, in 321 na Chr. op pelgrimstocht gaat naar de Heilige Stad. Daar vindt zij volgens een beroemde legende het kruis van Christus.
Nu is het waarheidsgehalte van deze legende op zijn minst twijfelachtig. Niettemin is het een feit dat Constantijn na deze reis van zijn moeder een groots bouwprogramma in Palestina start. Hij laat een enorme kerk bouwen boven de plaats van de kruisiging en van het graf van Jezus. Een kleiner gebouw verrijst op de helling van de Olijfberg bij de plaats waar Jezus ten hemel gevaren zou zijn. In Bethlehem wordt een kerk gebouwd boven de grot waar Jezus zou zijn geboren en in Mamre verrijst een grote basiliek boven de plaats waar de drie engelen aan Abraham zijn verschenen (Gen. 18:1-33).
Zodra deze ‘heiligdommen’ gebouwd zijn, neemt het aantal pelgrimsreizen naar deze en andere heilige plaatsen sterk toe. Verschillende van deze vroege pelgrims hebben ook een reisverslag geschreven. Dat van de non Egeria uit Zuid-Frankrijk is het bekendst geworden. De meest recente Nederlandse vertaling is die van Vincent Hunink: ”In het land van de Bijbel. Reisverslag van Egeria, een dame uit de vierde eeuw”. Egeria beschrijft hierin haar bezoek aan het Sinaïgebied, de streek ten oosten van de Jordaan, het noorden van Mesopotamië en Jeruzalem in de jaren 381-383 na Chr.
Vaak vertelt ze uitvoerig wat zij ziet op de plaatsen die ze bezoekt en schenkt ze veel aandacht aan de liturgische vieringen rond de heilige plaatsen in Jeruzalem. Hierbij blijken de plaatsen die herinneren aan het leven, lijden, sterven en de opstanding van Christus een grote rol te spelen. Zo trekken groepen pelgrims tijdens ‘de grote week’ –de week waarin de Goede Vrijdag valt– langs alle plaatsen waar Jezus Zich in die week bevonden heeft. Bij elke belangrijke plaats worden de desbetreffende gedeelten uit het Evangelie gelezen, omlijst door gezang.
De doop wordt bediend in de paasnacht in een doopkapel die aan de voet van de kruisheuvel ligt. Wanneer de dopeling ondergaat in het doopwater, slaat hij zijn blik op een houten kruis dat daar staat opgericht. Na de ceremonie trekken de dopelingen gezamenlijk naar de plaats van het graf van Christus. Zo meent men het „met Christus begraven worden en met Hem opstaan in de doop” (Rom. 6:3vv.) op een bijzondere manier te kunnen uitbeelden.
Tegelijk komen in al deze liturgische ontwikkelingen ook bedenkelijke tendensen naar voren. De liturgie van de pelgrims dreigt een processieliturgie te worden waarin de weg die de Heere Jezus is gegaan telkens op een dramatiserende wijze herhaald moet worden. Het in processie meelopen van steeds dezelfde route met zijn vaste Schriftlezingen en gezangen, wordt belangrijker dan de levende verkondiging van het Woord.
Deze lijn zet zich verder voort wanneer de pelgrimage in de late oudheid en de middeleeuwen een wijdvertakt verschijnsel wordt. Naast Jeruzalem wordt Rome spoedig een stad met grote aantrekkingskracht. Geruime tijd later wordt ook Santiago de Compostella in Noord-Spanje een bekend bedevaartsoord. In deze stad wordt in 813 een tombe ontdekt die, na een bovennatuurlijke openbaring, beschouwd wordt als het graf van de apostel Jakobus, die in Jeruzalem de marteldood gestorven is.
In de bezinning op het karakter van de bedevaart komen nu ook nieuwe accenten naar voren. Het lopen in lange dagmarsen en de concentratie op de heilige plaatsen zou louterend werken. Hoe meer moeiten de pelgrim onderweg moet overwinnen, hoe verdienstelijker zijn tocht. Als hij eenmaal aangekomen is bij de heilige plaats met zijn relikwieën, mag hij rekenen op genezingswonderen of bijzondere visioenen en openbaringen; al komen die niet altijd voor.
Bunyan
In het begin van de zestiende eeuw giet Erasmus de fiolen van zijn toorn uit over de vele vormen van ontaarde volksvroomheid binnen de Rooms-Katholieke Kerk, waaronder ook de pelgrimages. Nog radicaler breekt de Reformatie met het verschijnsel van de bedevaarten en de verdienstelijkheid die eraan wordt toegekend. Zo rekent de Augsburgse Confessie de pelgrimages tot de „kinderachtige en nutteloze werken” die gemakkelijk het ware geloof kunnen verduisteren.
In plaats daarvan vat de reformatie het woord ”pelgrimstocht” op als een beschrijving van het leven van alle christenen. Hun leven is als een pelgrimage door dit leven op weg naar een beter vaderland. Deze gedachte gaat duidelijk terug op de Schrift zelf (vgl. o.a. Ps. 119:19 en 54; Hebr. 11:13v.) en is bijvoorbeeld in de Oude Kerk ook al sterk ontwikkeld door Augustinus.
Wellicht heeft ze het meest beeldend vorm gekregen in de beide ‘pelgrimsreizen’ van de zeventiende-eeuwse prediker John Bunyan. In zijn ”Christenreis” en in zijn ”Christinnereis” tekent hij namelijk het leven van christenen met het beeld van een geestelijke pelgrimage. Dat komt duidelijk uit in de uitgebreide titel die hij zijn eerste ”Pilgrim’s Progress” meegeeft: „De pelgrimsreis van deze wereld naar de toekomende, uitgebeeld in de vorm van een droom. Daarin wordt duidelijk op welke manier de pelgrim vertrekt, de gevaren die hij op reis ontmoet en zijn veilige aankomst in het zo gewenste Vaderland.”
Heilige Grafkerk
Deze impressie toont een aantal zaken van het reizen naar Israël. In zekere zin is zo’n bezoek een pelgrimstocht. Israël is immers het land van de Bijbel en dat roept allerlei meditatieve gedachten op aan de geschiedenissen waarmee velen van kindsbeen af vertrouwd zijn. Niemand zal daarbij onderweg denken dat zo’n reis ook een verdienstelijk karakter zou kunnen hebben.
Het is ook altijd goed om, trekkend door het land van de Bijbel, te bedenken dat van veel Bijbelse gebeurtenissen de precieze plaats van handeling niet bekend is. En als dit wel het geval is, spreekt de plaats soms nauwelijks tot de verbeelding.
Zo is het vrijwel zeker dat de Heere Jezus gestorven en begraven is op de plaats waar nu de kerk van het Heilige Graf staat. Daar bouwde Constantijn de Grote ooit zijn grafkerk. Die oude kerk bestaat echter niet meer. Zij is tot een ruïne vervallen, afgebroken en eindeloos herbouwd en verbouwd. Het is nu een sombere en donkere plek geworden, waarvan weinig meer uitgaat. Wel is daar de oude bedevaartsvroomheid van christenen van allerlei achtergrond te zien. Vaak hangt de wierooklucht zwaar in een gedeelte van het gebouw. Pelgrims raken de plaats aan waar Jezus na de kruisafname zou zijn neergelegd en schuifelen een voor een langs de plaats waar het graf zou zijn geweest.
Nee, dan spreekt de graftuin meer aan, waar een oud rotsgraf te zien is. Zo zou het graf van de Heere Jezus er inderdaad destijds hebben kunnen uitgezien en het is goed voor te stellen hoe het geweest is op de opstandingsdag, al die eeuwen geleden. Toch is dit zeker niet de echte plaats van kruis en opstanding, al is dat in de negentiende eeuw wel geruime tijd gedacht, vooral door evangelische christenen.
Niettemin laat een reis door Israël meestal veel indrukken na en geeft hij soms aanleiding tot allerlei meditatieve overwegingen. Wie door Israël trekt, zet immers regelmatig zijn voeten op plaatsen waar ook de Heere Jezus met Zijn discipelen was. Dat laat een mens niet onberoerd. Zo zei astronaut Neil Armstrong –in 1969 de eerste man op de maan– in Jeruzalem, staande bij de poorten naar het tempelplein, tegen zijn gids: „Ik ben dieper geroerd nu ik hier sta, dan toen ik mijn eerste voetstap op de maan zette.”
Echte pelgrim
Zo mag een reis naar Israël best het een en ander wakker roepen. In zekere zin mag zo’n reis ook een pelgrimstocht heten, als dat woord maar ontdaan is van allerlei vormen van bijgeloof die er in de loop der eeuwen zijn aangeslibd. Om een echte pelgrim te worden hoeft iemand volgens de Schriften niet noodzakelijk een bepaalde reis te ondernemen; zelfs geen reis naar Israël.
Pelgrim wordt iemand door de bekering tot God en door in het geloof als vreemdeling op aarde te leven. Dat betekent ook: leven in de hoop dat het eigenlijke vaderland hierboven is, waar de volle erfenis wacht. John Bunyan zegt dat in een van zijn pelgrimsliederen zo: „Een christen laat zich door niets afleiden. Hij zal zich dag en nacht inspannen om een échte pelgrim te zijn.”