Weigerambtenaar, misbruik en wraking
Je hoeft geen homohater te zijn om de huidige discussie rondom gewetensbezwaarde trouwambtenaren met ongenoegen en spijt te bezien. In NJB no. 2 beklaagt prof. Van der Burg zich over het gebrek aan relativering en historisch besef als het gaat om de vraag of een trouwambtenaar homostellen mag weigeren. Gelijke behandeling van homoparen lijkt tegenwoordig vanzelfsprekend, al wijst onderzoek uit dat dit in de praktijk meevalt. Aanvaarding van homoparen „wordt zelfs vaak gezien als een kernwaarde van de Westerse beschaving en gebruikt als toetssteen voor de mate van integratie van allochtonen.”
De hoogleraar wijst erop dat evenwel de meeste westerse landen het homohuwelijk niet hebben opengesteld en ooit gelijkberechtiging hier geenszins vanzelfsprekend was. Hij mist daarom in de actuele discussies het besef van de historiciteit van het recht. Er waait in de Tweede Kamer een nieuwe wind: „Zodra ergens een meerderheid voor bestaat wordt deze omgezet in wetgeving die zo snel mogelijk geëffectueerd dient te worden. Soms kan de Eerste Kamer of een gedoogpartner nog wat repareren, maar dat blijft een uitzondering.” De wetgever heeft echter juist bij uitstek mogelijkheden om veranderingen geleidelijk te bewerkstelligen.
Het huidige debat over de weigerambtenaar is een voorbeeld van overmatige dehistorisering. Daardoor is het nu voor alle partijen alles of niets en krijgt het debat onnodig een zware symbolische en ideologische lading. In plaats van direct ontslag bepleit de auteur daarom een overgangstermijn voor ambtenaren benoemd na de invoering van het homohuwelijk. Die waren bij benoeming reeds bekend met het risico en voor hen zou binnen enkele jaren een vertrekregeling moeten worden gezocht. „Maar laat de gewetensbezwaarde ambtenaren die in 2001 al benoemd waren nog maximaal vijf of tien jaar de ruimte en zoek pas daarna voor hen zo nodig een oplossing.” Deze aanpak respecteert het feit dat actuele inzichten niet ineens als enige waarheid hebben te gelden. „Soms is het verstandig de tijd zijn werk te laten doen.”
In hetzelfde nummer vraagt Ybo Buruma aandacht voor de „meest dramatische boodschap” van de commissie-Deetman aangaande seksueel misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk. Volgens hem is één zin daaruit te weinig belicht: „Het beeld dat misbruik van minderjarigen een zaak is geweest die vooral de Rooms-Katholieke Kerk betreft is onjuist.”
Uit het onderzoek naar misbruik bleken de meeste slachtoffers niet rooms-katholiek te zijn opgevoed of in een instelling te hebben gezeten. Dat neemt op zich niet weg dat van de mensen in een instelling ruim 20 procent dergelijke ervaringen heeft gehad, maar niet vergeten mag worden dat er ook veel slachtoffers zijn buiten de instellingen. De berichtgeving beperkt ten onrechte de focus tot de kerk. Zoals Deetman echter schrijft: „Elk verhaal is schrijnend.”
De gezette stappen richting compensatiebetalingen zijn belangrijk, belangrijker dan oproepen om het strafrecht in te zetten. „Het is immers niet reëel te verwachten dat tegen de 105 nog levende als pleger genoemde personen steeds voldoende juridisch bewijs is te vinden.” De auteur vraagt zich af hoe het nu zit met de mensen die tot nu toe minder in beeld kwamen. „Hoe zit het met de slachtoffers van de protestantse padvinder en de agnostische muziekleraar van toen?” Het structurele gebrek aan erkenning van de geslachtofferde mens is des te schokkender omdat we van de kerk beter hadden verwacht. Maar rechtvaardigt de institutionele setting echt een verschil van erkenning van slachtofferschap? Die vraag blijft open, zeker nu deze categorie geen compensatie zal krijgen als een moreel aansprakelijke instelling ontbreekt.
Tot slot meldt Advocatenblad no. 1 dat het aantal wrakingsverzoeken in vijf jaar is verdubbeld. Rechters en advocaten geven aan dat wraking een trend is. „Anderen doen het ook, het komt soms in het nieuws. Laat ik het ook maar eens proberen, zo wordt geredeneerd.”
Toch geeft een rechtbankpresident aan dat veel wrakers gewone burgers zijn: „Die passen het middel te pas en te onpas toe.” Wraking kan alleen als de rechter vooringenomen is. Als een rechter een zaak niet correct behandelt, is dat op zich geen grond voor wraking. De kans op succesvolle wraking is evenwel klein; het overgrote deel van de verzoeken wordt afgewezen.
Toch doet wraking iets met mensen. Een rechter die door een andere rechter wordt beoordeeld, voelt zich in zijn trots gekrenkt. „Jammer dan. Ook rechters moeten tegen kritiek kunnen. Ik maakte mee dat een gewraakte rechter voor de wrakingskamer stond te schreeuwen van woede, die was zijn trots nog niet verloren.”
Toch is de ervaring dat rechters er in het algemeen professioneel mee omgaan. Al vinden ze het niet leuk. Maar rechters zijn mensen die ook een fout kunnen maken, daar moeten ze niet voor weglopen. „Het hoort bij het vak, maar je moet het een paar keer hebben meegemaakt. We doen altijd aan enige nazorg.”
Mr. A. Klaassen, advocaat bij Bouwman Van Dommelen Advocaten. Reageren? focus@refdag.nl