Kleine goede doelen krijgen onlineplatform
Zo’n 8000 kleinschalige organisaties in Nederland zetten zich in voor projecten in ontwikkelingslanden. Wat is eigenlijk klein?
ErnstJan Stroes is projectleider van MyWorld.nl, een onlineplatform voor kleine goededoelenorganisaties dat vandaag wordt gelanceerd. Hij werkt bij NCDO (Nederlands kennis- en adviescentrum voor burgerschap en internationale samenwerking). „De meeste kleinschalige organisaties hebben een jaaromzet van gemiddeld 50.000 euro”, zegt hij. „Ze hebben geen betaalde krachten in dienst, bestaan veelal uit een bestuur van ten minste drie personen en werken met niet meer dan twintig vrijwilligers.”
Hun doelen zijn vaak concreet en helder, weet Stroes. „Als ze beloven een school te bouwen, bouwen ze ook een school. Als ze beloven een ziekenhuis te renoveren, renoveren ze een ziekenhuis. Ze zetten zich doorgaans jarenlang in voor een dorp of speciale groep.”
Stroes kan mooie voorbeelden noemen (de Stichting Projecten Zuid-Afrika (spza.org), Kinderhulp Bodhgaya (kinderhulpbodhgaya.helpt.nl) en Burung Manyar (burungmanyar.nl)), maar weet ook van mislukkingen. „Dan is er veelal sprake van een gebrek aan inzicht in de lokale context, met als gevolg een school zonder leraren, of een ziekenhuis dat niet gebruikt wordt omdat een andere medische post voldoende dichtbij is en goedkopere zorg levert. Een andere mislukking is dat er een langdurige afhankelijkheidsrelatie ontstaat. De Karuna Foundation, dat een coöperatief microverzekeringssysteem in Nepal wilde invoeren, werd zelfs winnaar van de Briljante Mislukkingen Award 2011.”
Intussen mogen mensen ervan uitgaan dat hun giften goed worden besteed, want veel van deze kleine goede doelen hebben een ANBI-registratie van de Belastingdienst, waarvoor strenge criteria gelden. „Maar het belangrijkste is natuurlijk dat deze organisaties vaak zo dicht bij hun donateurs staan dat er directe controle mogelijk is door de eigen donateurs.”
Marnix Niemeijer, directeur van ontwikkelingsorganisatie Tear, is positief over het initatief van MyWorld.nl. Tear behoort tot de grote organisaties – met een budget tussen de 8 en 10 miljoen euro per jaar. „Een aantal grote christelijke ngo’s is ooit begonnen als een particulier initiatief, met twee of drie bevlogen personen.”
De betrokkenheid spreekt hem aan: „Deze mensen zijn geraakt en ondernemen iets. Ze hadden ook avond aan avond een boek kunnen gaan zitten lezen of voor de tv kunnen hangen.”
De laatste –zeg: tien– jaren is het aantal kleinschalige goede doelen wel fors toegenomen, signaleert Niemeijer. „Daar zit ook een signaal in voor ngo’s – ze gaan dus aan hen voorbij.” Mensen reizen verder, zien meer; dat speelt een rol bij die toename.
Niemeijer trekt een parallel met de ontwikkelingen in de jaren negentig: „Toen het Oostblok toegankelijk werd, trokken heel wat mensen met busje en aanhanger richting landen als Roemenië. Daar kon en kun je vanuit ontwikkelingsperspectief best vragen bij stellen, maar het mooie vind ik dat er verbindingen zijn ontstaan. Zo heeft de Nederlands gereformeerde kerk in Amersfoort, waar ik lid ben, nu een zustergemeente in Roemenië. Het is goed dat christelijke gemeentes uit verschillende landen elkaar kennen, van elkaar leren en elkaar opdragen aan God.”
Kleine organisaties kloppen wel eens aan bij Tear voor ondersteuning op een bepaald gebied – communicatie of fondsenwerving bijvoorbeeld. Dan gaat Tear met ze om de tafel.
Niemeijer ziet natuurlijk ook wel haken en ogen aan de kleine goede doelen. „Het is best ingewikkeld om vanuit Nederland in een voor jou onbekende cultuur iets op te zetten. Er is veel wijsheid, kennis en contextgevoeligheid nodig om dit werk goed te doen. Je kunt wel een weeshuis bouwen – maar heb je bijvoorbeeld ook pedagogische kennis? Verder: voor ontwikkelingswerk is een lange adem nodig. Continuïteit kan een kwetsbaar punt zijn als je met weinig bent.”
Intussen is de rol van organisaties als Tear aan het veranderen, meent Niemeijer. Eigenlijk richting dat wat kleine goede doelen sterk maakt: de korte lijnen, verbondenheid. „Betekenisvolle verbinding – dat is een belangrijk woord voor de toekomst. Communicatie die twee kanten op gaat moeten wij zien te faciliteren. Zodat mensen in rijke landen leren: hoe werkt God in een arm gebied – en andersom.”
„Senang. Zo voelen wij ons daar”
De oorsprong van de stichting Belajar Yuk (”Kom laten we studeren”) gaat terug op een vakantie in Indonesië.
Op een rondreis door Indonesië ontmoetten Rien en Corry van de Laar uit Tilburg een vrouw, Sang Ayu, die hen uitnodigde in haar dorp, Kuta. Dat was in 2000. „We kwamen op een plek waar de echte toerist niet komt”, vertelt Rien van de Laar (59), veiligheidskundige bij de arbodienst. „Wij waren onder de indruk. Als je op visite gaat bij mensen die helemaal niets hebben, zit je voor je het weet op zo’n gevlochten matje, staat er binnen vijf minuten water voor je en in tien minuten iets te eten. Indonesiërs hebben een mooi woord voor je op je gemak voelen: senang. Zo voelen wij ons daar.
Wij beseften: we kunnen met geringe middelen helpen. Wat voor ons een druppel is, is voor hen een regenbui.
Waarom helpen? Als je een kind ziet dat niet naar school mag omdat er geen schoenen zijn –een uniform en schoenen zijn verplicht op Balinese scholen–, dan wil je helpen.
We zijn toen particulier begonnen met spullen en geld te verzamelen; sinds 2007 is Belajar Yuk een stichting. Het bestuur bestaat uit drie mensen, een voorzitter, penningmeester en secretaris. Per jaar krijgen we zo’n 20.000 tot 25.000 euro binnen; precies dat bedrag gaat er ook uit, of nog meer.
Ons grote doel is: alles doen voor het schoolgaande kind. We regelen kleding en schoolgeld als het nodig is. Een van de kinderen woonde in een valleitje, in een onderkomen waar wij nog geen varken in zetten. Daar bouwden we een nieuw huis. We hebben het dan over 1700 euro. Verder heeft de stichting een schoolgebouw gerenoveerd. Op dit moment zijn we druk met een multicultureel centrum waarin ook een dokterspost komt. En we hebben een afvalrecyclesysteem opgezet. Eten zat op Bali ooit in een bananenblad en dat blad liet je daarna vallen. Nu dwarrelen de plastic zakjes op de grond, ze waaien weg, richting de oceaan. Daarom hebben we een schoolprogramma geschreven over afval verzamelen en recyclen, en groene olietonnen neergezet als afvalbakken. Een initiatief als MyWorld.nl, waarbij kleine organisaties elkaar kunnen helpen, vind ik bijzonder goed. Niet dat ik zo’n platform zelf heb gemist. Wij zaten in 2007 bij elkaar met drie, vier mensen, zeiden tegen elkaar: Dit willen we. Wie bouwt de website? Wie doet dit, wie kan dat? En vier weken later lag er een plan.
Netwerken, dat is belangrijk. Het bestuur van onze stichting komt vier middagen per jaar bij elkaar, en dat blijven we doen, ook al zijn er heel veel online-informatieplekken. Voor mij zou een website het persoonlijke contact niet vervangen. Ik pak eerder de telefoon of stap ergens op af. Mijn vrouw, die een bakkerswinkel heeft, en ik hebben een giganetwerk op gebouwd, door de jaren heen – ik denk niet dat we zonder dit face to facecontact zo veel bereikt zouden hebben.”
Van afvalhout naar steen
Stichting Kenia naar School houdt het bestuur bewust klein. „Dan ben je slagvaardiger.”
Ds. E. van den Ham (57) uit Zoetermeer is medeoprichter van twee kleine goededoelenstichtingen: van Stichting Kenia gaat naar School en Stichting Christelijke Hulp in Kenia. Het bestuur van de eerste telt vier leden; dat van de tweede drie.
„In Kenia worden leerkrachten door het ministerie van Onderwijs betaald, maar de schoolgebouwen niet”, zegt ds. Van den Ham. „Kinderen zitten soms te leren met de voeten in de modder, in gebouwtjes van afvalhout.” Kenia naar School richt zich erop de omstandigheden voor scholieren te verbeteren; Stichting Christelijke Hulp in Kenia houdt zich ook met andere doelgroepen bezig: straatkinderen, alleenstaande moeders, boeren. Beide stichtingen hebben een budget van zo’n 40.000 tot 50.000 euro per jaar.
Ds. Van den Ham was van 1992 tot 2002 in Kenia, bij Eldoret, voor de Gereformeerde Zendingsbond (GZB). Daar gaf hij leiding aan een Bijbelschool. Terug in Nederland groeide bij hem en een aantal andere mensen het idee voor een stichting, om gericht te gaan helpen in Eldoret. „We startten in 2007. Via een kleine organisatie is het gemakkelijk te zeggen: We gaan iets doen. Iets wat in het desbetreffende gebied nog niet wordt gedaan. Ook kunnen we heel direct ons netwerk uitbouwen en benutten. We sparen, en als we genoeg geld hebben gaan we aan de slag.
Er stond bij Eldoret bijvoorbeeld een oude houten school. Die hebben we vervangen door een stenen gebouw. Dat deden we bij nog een basisschool. Op dit moment zijn we bezig met een meisjesschool. Daar is een nieuwe keuken gemaakt, en ook nieuwe toiletten en een waterzuiveringssysteem. De resultaten van leerlingen verbeteren, en meer ouders sturen hun kinderen naar deze school.
Met mijn gezin heb ik jaren in Eldoret gewoond. Juist als je gedetailleerde kennis hebt van de omgeving en de mensen, weet je met wie je zaken moet doen en met wie niet. Kennis is zeer belangrijk bij dit soort projecten. In een groot land als Kenia zijn allerlei etnische groeperingen; wat in het ene dorp lukt, kan in een andere plaats fout gaan. Sommigen zijn ergens op vakantie en zeggen: Hier moeten we iets gaan doen – maar dat is niet altijd het beste uitgangspunt.
Ik heb overigens niet de indruk dat de 8000 kleine organisaties in Nederland allemaal even actief zijn; er zitten ook slapende tussen. Zo’n platform, MyWorld.nl, is ongetwijfeld nuttig. Zelf probeer ik ook regelmatig in contact te komen met anderen die kennis van zaken hebben. Voor de nieuwe keuken in de meisjesschool heb ik gesproken met een organisatie in Limburg die ervaring had met zulke projecten. Op netwerkorganisaties kom ik mensen tegen die ik, zeg maar, in de kerk niet tegenkom.
Alle bestuursleden hebben de overtuiging dat we, met wat we van de Heere God krijgen, Hem mogen dienen. Dat is onze drijfveer. Er is zo veel te doen in de wereld.”