Duitse klassieker over crisisjaren in Berlijn opnieuw vertaald
De roman ”Kleiner Mann, was nun?” van Hans Fallada (1893-1947) is een klassieker uit de Duitse literatuurgeschiedenis. Deze roman, die in 1932 uitkwam, werd door Nico Rost meteen in het Nederlands vertaald. Onlangs heeft A. Folkertsma deze vertaling herzien.
De kleine man uit deze roman is de jonge kantoorbediende Johannes Pinneberg. Hij houdt zielsveel van zijn meisje Emma en zij houdt van hem. Wanneer Emma, die in het Duits ”Lämmchen” en in het Nederlands ”Engeltje” wordt genoemd, zwanger blijkt te zijn, trouwen ze zo snel mogelijk.
Alle voorwaarden voor een idylle lijken aanwezig, maar de economisch beroerde tijden van inflatie en malaise gooien roet in het eten. Johannes Pinneberg werkt bij graanhandelaar Emil Kleinholz in het Noord-Duitse plaatsje Ducherow. Kleinholz treitert Pinneberg voortdurend en ontslaat hem wanneer hij de kans daartoe krijgt.
Gelukkig lukt het Pinneberg om in Berlijn bij kledingmagazijn Mandel een betrekking op de afdeling herenconfectie te krijgen. Het leven in Berlijn is echter bepaald niet om gelukkig van te worden. Pinneberg wordt bij Mandel voortdurend gekoeioneerd. Samen met Emma woont hij inmiddels in bij zijn moeder Mia Pinneberg. Maar dat is ook geen lolletje, omdat Mia Pinneberg gewend is elke avond de bloemetjes buiten te zetten en met haar dubieuze gasten dronken te worden.
Na de episode in het huis van zijn moeder komen Johannes en Engeltje op de zolder van een meubelmakerij te wonen. Wanneer hun zoontje Horst (bijgenaamd ”Murkel”, in het Nederlands ”Wurm”) geboren is, verliest Pinneberg zijn werk bij de Joodse firma Mandel op grond van de leugen dat hij antisemitisch ingesteld zou zijn en moet het gezin van een karige uitkering leven. In een tuinhuis in een volkstuin ver buiten Berlijn vinden ze ten slotte toch nog onderdak.
”Wat nu, kleine man?” is een roman over de jaren voor 1933 waarin Duitsland in een hardnekkige crisis verkeerde. Overal vallen ontslagen, de werkgevers gaan onmenselijk hard met hun ondergeschikten om en in de straten van Berlijn gaan communisten en nationaalsocialisten elkaar te lijf.
Waar ben je als eerlijk mens nog veilig, als man en vrouw die fatsoenlijk willen leven en niet meer van het leven verlangen dan eten, drinken, een niet-lekkend dak boven je hoofd, warmte en een bescheiden vertiertje op zijn tijd? In ieder geval niet in Berlijn, waar het niet alleen lastig is om werk te vinden en daarvoor een redelijk loon te ontvangen, maar waar ook de moraal ver te zoeken is.
De veelgeroemde jaren twintig en vroege jaren dertig in Berlijn zijn in ieder geval volgens Fallada’s roman een tijd van zedelijk verval geweest met seksuele ongeremdheden als dieptepunt. Over geslachtsverkeer en kinderen krijgen wordt door de mensen met wie Johannes en Emma Pinneberg in contact komen ronduit akelig grof en smerig gesproken. Op plat taalgebruik moet de lezer van deze roman voorbereid zijn.
Men is in Berlijn in die jaren (net als na 1933) zijn morele kompas kwijt. Van godsdienst is helemaal geen sprake. „Geloven”, aldus Pinnebergs schoonvader, „doe je in de kerk, dat is niks voor een arbeider.” Het verhindert de mensen niet om op geregelde tijden te vloeken.
Tegen alle negatieve sociale ontwikkelingen en financiële benauwdheden in behouden de Pinnebergs hun diepste gevoel van liefde voor elkaar. Zelden hebben echtelieden in de literatuur zo’n grote genegenheid voor elkaar gevoeld en uitgesproken als hier bij Fallada: „Zo lagen ze ook nu arm in arm, met hun gezichten naast elkaar op één kussen in de grote, oneindige duisternis, één klein plekje – en men moet de ander erg dicht tegen zich aandrukken wil zo’n moderne deken van een meter veertig breed genoeg zijn voor twee personen zonder dat het aan alle kanten tocht.” In deze lofzang op onvoorwaardelijke liefde en trouw is Fallada’s roman uniek en waardevol.
Boekgegevens
“Wat nu, kleine man?”, door Hans Fallada; uit het Duits vertaald door Nico Rost en Anne Folkertsma; uitg. Cossee, Amsterdam, 2011; ISBN 978 90 5936 321 2; 350 blz.; € 21,90.