Commentaar: Betere argumentatie in zaak Dutchbat gewenst
Oud-PvdA-minister Pronk was er juli vorig jaar snel mee klaar. Daags nadat het Haagse gerechtshof in hoger beroep had geoordeeld dat de Nederlandse staat wel degelijk aansprakelijk is voor de dood van drie Bosnische moslimmannen in Srebrenica in juli 1995 riep hij het kabinet-Rutte op excuses te maken bij de nabestaanden. De pijnlijke keus om twee van de drie moslimmannen –Dutchbatelektricien Mustafic en de broer van Dutchbattolk Nuhanovic– van de Nederlandse compound te sturen, waarna de vader van de tolk volgde en de drie de dood vonden, is toe te rekenen aan politici, onder wie ik, stelde Pronk.
Ironisch genoeg was dat zeker niet de strekking van het Haagse vonnis. Dat stelde slechts vast dat Nederland zich in dit specifieke geval niet achter de leidende rol van de Verenigde Naties kon verschuilen, waarna het de handelwijze van de verantwoordelijke Dutchbatmilitairen in Srebrenica op zijn eigen merites beoordeelde als had het drama zich op de Mookerhei voltrokken. Dat oordeel pakte negatief uit: Dutchbat wist dat moslimmannen hun leven bij de Bosnische Serviërs buiten de compound niet zeker waren, maar die wetenschap stempelde de handelwijze jegens de drie onvoldoende, met hun tragische dood als gevolg.
Vergeleken met Pronk hadden de bewindspersonen Rosenthal en Hillen een ruimere beraadtermijn nodig. Op de vraag van vijf Tweede Kamerfracties of zij bereid waren excuses te maken, antwoorden zij gisteren, ruim drie maanden na dato, ontkennend. De ministers sluiten zich aan bij een uitspraak van oud-minister-president Kok: door diens keuze en die van zijn tweede kabinet om af te treden, heeft Nederland al in 2002 zijn „politieke medeverantwoordelijkheid” voor de situatie waarin het Srebrenicadrama zich kon voltrekken, zichtbaar gemaakt.
Hoewel er goede redenen zijn om oproepen tot formele spijtbetuigingen die elkaar dezer dagen in rap tempo opvolgen terughoudend te bejegenen, lijkt het erop dat de essentie van het Haagse vonnis ook bij het kabinet niet helemaal is geland. De vragen die Rosenthal en Hillen dan wel Kok kregen voorgelegd, liepen namelijk nogal uiteen. Kok stond voor de vraag of Nederland excuses moest maken voor de val van Srebrenica als zodanig en voor de tragische dood van meer dan 7000 moslimmannen die daarna door massa-executies stierven. De argumentatie van zijn afwijzing integraal kopiëren, maar dan om te motiveren waarom er geen excuses komen voor een militaire beslissingsfout met voorspelbaar dodelijke afloop, is op zijn zachtst gezegd niet sterk.
Angst dat er na excuses een schadeclaim zal volgen, kan het kabinet geen parten hebben gespeeld; het hof legde zo’n claim al op. Angst om als land vaker aansprakelijk te worden gesteld voor het lot van slachtoffers die vallen rond vredesmissies evenmin, omdat de Nederlandse aansprakelijkheid in deze zaak specifiek verband houdt met het gegeven dat de drie moslimmannen onder het gezag van de Nederlandse troepen vielen.
Er kunnen argumenten zijn om excuses te weigeren, maar Rosenthal en Hillen zijn de nabestaanden een betere uitleg verschuldigd.