Stephan Enter weet van dimensies die ons overstijgen
Calvijn schrijft ergens dat de aardse werkelijkheid, ondanks alle tekort en lijden, onmiskenbaar het karakter draagt van een „rijk gedekte tafel”: bloesems bloeien, jonge lammetjes dartelen in de wei, wonderen alom.
In de nieuwe roman van Stephan Enter komt een opmerkelijk moment voor dat doet denken aan Calvijns observatie: „(…) hij verlangde ernaar iets of iemand dankbaar te zijn voor dit landschap, voor het zicht op de wereld als een zojuist gekraakte schatkist – de saffieren meren, de valleien van smaragd.”
Maar wie moet je danken voor dergelijke ervaringen? In de kerk zeggen we: de glorie is aan God, de Schepper. Maar buiten de kerk? Dan blijft de dank zonder adres, hoewel hij een vormende rol kan spelen in een ‘binnenwereldse’ spiritualiteit. Dat is ook het geval in de roman van Enter, die je een meditatie kunt noemen over menszijn in het perspectief van de eeuwigheid.
Diep graafwerk
Enters nieuwe roman heet ”Grip”. Het boek ademt een ouderwetse sfeer: met diep graafwerk in het brein van de personages, met uitgewerkte ontwikkelingslijnen en een mooie dosis spanning. De ouderwetsheid, die je al kunt opsnuiven als je her en der wat in het boek leest en erdoor bladert, zit vooral in de stijl. Enter noteert bijvoorbeeld: „Haar lach wijzigde de essentie van haar gezicht en overweldigde haar wezenstrekken.” Van zo’n zin kijk je even op. Is dit krom geformuleerd, of juist trefzeker? Wezenstrekken, dat is toch een woord uit de romans van Louis Couperus? Precies – en dat geeft nu net een specifieke smaak aan Enters roman. Zijn stijl is klassiek, de zinnen zijn met uiterste precisie geconstrueerd.
Al snel wordt duidelijk dat Enter op zijn beste momenten een feilloos stilist is, die met zijn welgekozen zinnen werelden optilt, deze eventjes ronddraait voor je verbaasde ogen, om ze dan weer met speels gemak te laten verdwijnen. Niet door allerlei taalkundige tierelantijntjes, maar gewoon door heel goed en heel precies te schrijven, met afgewogen beeldspraak. Enter dwingt je tot aandachtige lectuur; eventjes op de automatische piloot lezen staat hij niet toe.
Het titelwoord ”grip” komt prima tot zijn recht in de bergbeklimmerssfeer die in deze roman wordt geschetst. Als je op een richel balanceert en de duizelingwekkende diepte onder je ziet, is grip gewenst. Dergelijke situaties komen voor in deze roman. Twintig jaar geleden trok een gezelschap jonge Nederlandse bergbeklimmers naar het verre noorden van Noorwegen, alwaar geklommen werd op de flanken van een reeks uit zee oprijzende bergen, de Lofoten.
In het heden van de roman is dit dus weliswaar eventjes geleden, maar allerminst uit het geheugen verdwenen. Twee mannen uit de groep van toen –Vincent en Paul– zijn per trein onderweg naar Wales om daar twee anderen uit de groep te bezoeken. Die twee zijn Lotte en Martin, die destijds een relatie begonnen en inmiddels een dochter hebben.
In de roman gaat het hoofdzakelijk over de vraag hoe dat verleden het heden stempelt; hoe beslissingen die gevallen zijn, het leven daarna hebben bepaald, en of je daarmee gelukkig moet zijn of juist niet. De manier waarop Enter dit alles presenteert, geeft het boek een geweldige spankracht.
Herinneringen
In de eerste zeventig bladzijden kijkt de lezer door de ogen van Paul. In de ruim dertig die hierop volgen vormt Martin het vertelperspectief, terwijl in het derde deel (weer zo’n zeventig pagina’s) Vincent centraal staat. Het geeft een bijzonder effect als dezelfde gebeurtenissen via de ervaringen van verschillende personages wordt beschreven. De lezer leert hen van binnenuit kennen, of althans: die suggestie wordt gewekt.
Inhoudelijk gezien gaat de roman over herinneringen: hoe werken die? En over liefde, nabijheid en afstand. Vooral afstandelijkheid is een motief dat vaker optreedt in het werk van Enter. Bovendien is waarnemen een nadrukkelijk motief. Bekijk je de wereld om vervolgens alles wat je ziet in vakjes te stoppen? Of laat je het over je heen komen, als een ondeelbare, unieke ervaring van iets wat aan jou voorafgaat?
Enter plaatst deze motieven in de uiteenlopende persoonlijkheden die in zijn roman figureren. Maar het gaat verder dan psychologie. Het eerste woord uit de roman is ”God”. Je denkt: een stopwoord – misschien meteen een reden om het boek niet te willen lezen. Maar even verderop ontspint zich een discussie over eeuwigheid en onsterfelijkheid die het tot het einde van de roman zal uithouden.
In verband daarmee komen er tal van gesprekken voor over religie, die zich natuurlijk goed laten verbinden met het woord. Expliciete godsdienstigheid wordt door diverse personages in de hoek van de naïviteit geplaatst, maar een diepe religieuze dimensie duikt in allerlei vormen op. Het is de moeite waard om dit aspect van de roman aandachtig te bestuderen. Niet omdat hier de laatste waarheid over religie te vinden is, maar wel omdat Enter authentieke ervaringen weet te peilen.
Cynisch
Opvallend is dat de meest religieuze van de personages, die zich diep verbonden weet met de natuur, ook de meest cynische, zelfs nihilistische van het gezelschap is. Hij denkt: „In de stad voelde hij zich blind en opgesloten, was hij zich nooit echt bewust van aarde, van ruimte, de voorstelling dat je met je hele hebben en houden door het heelal suisde.” Verderop in de roman: „Hij richtte zijn blik in de verte, zag een grote statige meeuw, grauw met zwarte vleugeltoppen, rakelings over de waterspiegel scheren. Ja, dacht hij; als zo’n beest te zijn – zo zorgeloos, stompzinnig onwetend en vrij.” In de zinervaring die hier aan de orde is, weet de mens van dimensies die ons overstijgen (je zou het een transcendente vitaliteit kunnen noemen), maar hij kan er uiteindelijk geen plek aan geven. Dit boek cirkelt in essentie om een existentiële afgrond waar geen grip tegen opgewassen is. Dat toont de vervreemding van de mens, ook ten overstaan van een glorieuze, rijk gedekte tafel.
Boekgegevens
”Grip”, door Stephan Enter; uitg. Van Oorschot, Amsterdam, 2011; ISBN 978 90 282 4179 4; 240 blz.; € 17,50.