„Insecten hebben ons niet nodig, wij hen wel”
Vies, eng, irritant en nog gevaarlijk ook. Dat is de wijze waarop de doorsneewesterling tegen insecten aankijkt. Insectenkenner Marcel Dicke zou dat graag anders zien. „Insecten hebben ons niet nodig, maar wij deze beestjes wel.”
Dicke, hoogleraar entomologie aan Wageningen University, vindt het jammer dat insecten zo’n slechte naam hebben. „Het is ook onterecht. Van de 1 miljoen soorten die we kennen, bezorgen er 5000 ons last. Juist die halve procent krijgt de meeste aandacht. Dat is hetzelfde als zeggen dat Nederlanders crimineel zijn, omdat een half procent van hen in de gevangenis zit.”
Van de overgrote meerderheid van de kriebelaars hebben we niets te duchten, laat de insectenliefhebber zien in zijn boek ”Blij met een dooie mug”, dat eind november verscheen.
Sterker nog, de natuur –en dus ook de mens– kan niet zonder. „Mestkevers en vliegen zijn onmisbaar omdat ze poep en dode dieren en planten opruimen. Dat hebben Australiërs door schade en schande geleerd. Niet voor niets hebben ze daar in de achttiende eeuw na koeien ook in allerijl mestkevers geïmporteerd. Was dat niet gedaan, dan zou het werelddeel onder de mest zijn bedolven.”
De afhankelijkheid gaat nog verder, want twee derde van de planten is voor de voortplanting aangewezen op insecten. „Ook veel van onze voedselplanten kunnen niet zonder bestuiving door onder meer bijen en hommels.” En dat terwijl het helemaal niet goed gaat met de honingbij, waarschuwt Dicke in zijn boek.
Daarnaast maken insecten deel uit van een ingenieus vertakt voedselweb. Ze dienen elkaar niet alleen onderling tot voedsel, maar worden ook gegeten door vogels, zoogdieren en reptielen. „Insecten staan aan de basis van de natuur. Haal je ze weg, dan stort het hele systeem in.”
Het is niet verrassend dat de wetenschapper met verbazing heeft vernomen dat filosoof Bas Haring in zijn nieuwste boek, ”Plastic panda’s”, stelt dat de wereld de helft van het aantal soorten planten en dieren gerust kan missen. „Soorten komen en gaan, dat realiseer ik me ook wel. Alleen het tempo waarin dat op dit moment plaatsheeft, is ongekend, en dat is op het conto van de mens te schrijven. Terwijl zoiets aan de gang is, vertellen dat het allemaal niet zo erg is, vind ik niet verstandig.”
Hoe zit dat bij insecten? „Haal je één soort weg, dan zal dat weinig effect hebben. Maar hoe zit dat bij tien of honderd soorten? Mensen vinden het waarschijnlijk niet erg als hier de mug verdwijnt. Maar bedenk wel dat muggenlarven het water zuiveren door mico-organismen op te eten. Ook dienen ze als voedsel voor vissen.”
Dicke zelf heeft duidelijk meer respect voor een mug dan de doorsnee-Nederlander. „Het zinloos doden van dieren, of dat nu een mug is of een olifant, is nergens voor nodig. Voor mij is het zinloos een mug te doden als hij mij niet stoort. Een muggenbeet vind ik niet zo erg. Maar als een mug me uit mijn slaap houdt, dood ik hem wel.”
Een ander verhaal is de malariamug, jaarlijks verantwoordelijk voor 900.000 doden. „Daar moeten we wat aan doen, en daar werken we ook hard aan in Wageningen. Volledig uitroeien hoeft waarschijnlijk niet. Het muggenaantal sterk terugbrengen, kan het probleem al enorm verlichten, want niet elke malariamug draagt de parasiet bij zich.”
Dat Dicke insecten bewondert, komt niet alleen door hun meesterlijke rol in de natuur. Hij is ook gegrepen door de schoonheid van de insectenwereld. Bijvoorbeeld op het gebied van geuren, zijn eigen onderzoeksterrein. „Geur en smaak zijn voor de beestjes wat voor ons taal is. Insecten gebruiken constant lichaamsgeuren om met elkaar te communiceren, voedsel te vinden en nageslacht te krijgen. Tegelijkertijd moeten ze er ook voor zorgen dat het eigen geurspoor geen vijanden aantrekt.”
Vooral sluipwespen –een grote groep parasieten die hun eieren leggen in eieren of larven van een ander insect– zijn bedreven in het gebruik en misbruik van lokstoffen. In zijn boek beschrijft Dicke hoe sluipwespen een geurmerk aan vrouwelijke koolwitjes gebruiken om ze te vinden. Het geurmerk is aangebracht door een mannetjesvlinder om andere mannetjes te ontmoedigen met het vrouwtje te paren. Sluipwespen herkennen het en liften vervolgens met het vrouwtje mee. Zodra het koolwitje haar eieren afzet, ‘stapt’ de sluipwesp ‘af’ en legt met haar legboor haar eigen eitjes in de vlindereieren. Het gevolg is dat er geen rupsen, maar nieuwe sluipwespen uitkomen.
”Blij met een dooie mug”, door Marcel Dicke; uitg. Bert Bakker, Amsterdam, 2011; ISBN 978 90 351 3658 8; 152 blz.; € 15,-.
www.refdag.nl/plasticpandas voor een bespreking van ”Plastic panda’s”.
Verdwalen
”Blij met een dooie mug” bevat 35 columns die een indruk geven van de diversiteit en schoonheid van de insectenwereld. Het boek zit vol met leuke weetjes, maar doordat de hoofdstukken onafhankelijk van elkaar zijn geschreven, zit er weinig lijn in. Het motto van de auteur –insecten zijn onmisbaar– moet de lezer zelf bij elkaar sprokkelen. Gevaar is wel daarbij te verdwalen in zijstraten als de „koninginnentraditie” van het Huis van Oranje, de rol van vlinders bij begrafenissen en de aanwezigheid van insecten in kunst en literatuur. Al is het de vraag of de lezer dat erg zal vinden.