Opinie

Vrees voor einde vrijheid van godsdienst en onderwijs onterecht

De feitelijke conditie van onze rechtsstaat geeft geen reden om te vrezen dat het einde van de vrijheid van godsdienst en van onderwijs nabij is, reageert dr. Henk Post op ds. W. Visscher (RD 31-12).

7 January 2012 10:15Gewijzigd op 14 November 2020 18:34
Foto ANP
Foto ANP

Ds. W. Visscher schrijft gewoonlijk goed doordachte bijdragen. In het artikel waarin hij zijn zorgen uit over de geestelijke ontwikkeling van de gereformeerde gezindte formuleert hij echter een standpunt dat aan de realiteit geen recht doet.

De predikant betoogt dat bepaalde fundamentele vrijheden in snel tempo worden ingeperkt. Hij schrijft dat klassieke vrijheden in wet- en regelgeving stukje bij beetje worden opgeruimd. Hij noemt de vrijheid van godsdienst en van onderwijs en wijst ook op verschillende concrete kwesties. Ik loop deze zaken kort langs.

De Tweede Kamer heeft afgelopen jaar een initiatiefwetsvoorstel aangenomen om de onverdoofde (rituele) slacht door joden en moslims te verbieden. De verwachting is echter dat een meerderheid van de senatoren tegen zal stemmen.

Toch schrijft ds. Visscher: „maar de ontwikkeling gaat gewoon door.” Waarom hij dit zo stelt is onduidelijk. Ik mag aannemen dat hij geen toekomstvoorspellende gaven bezit. Kennelijk bedoelt hij te zeggen dat hij verwacht dat de onverdoofde slacht uiteindelijk toch verboden wordt.

Dat is echter nog geen uitgemaakte zaak. Het zou wel eens zo kunnen zijn dat het voorstel van staatssecretaris Bleker om strengere normen te stellen aan deze slacht, zodat dierenleed wordt beperkt, voldoende blijkt te zijn.

Natuurlijk leidt de secularisering van samenleving en politiek ertoe dat er minder begrip is voor joden en moslims die dieren onverdoofd willen slachten. Maar we dienen ons ook te realiseren dat het beperken van dierenleed op zich een positieve waarde is en dat het wetsvoorstel niet is ingegeven door de wens om vrijheidsrechten in te perken.

Ds. Visscher stelt dat de rechter zich ook in toenemende mate gaat bemoeien met het benoemings­beleid van christelijke scholen. Dit standpunt is waarschijnlijk gebaseerd op de kwestie Oegstgeest. Een gereformeerd vrijgemaakte school wilde daar een homoseksuele leerkracht ontslaan.

Als een dergelijke zaak wordt voorgelegd aan de rechter, moet hij zich daarmee bezighouden. Het initiatief lag niet bij de rechter. Dat kan nooit in Nederland.

In deze zaak heeft de rechter overigens niet uitgesproken dat een homodocent nooit ontslagen kan worden. Het kon echter niet op het moment dat de zaak aan hem werd voorgelegd. De school was naar het oordeel van de rechter namelijk niet zorgvuldig te werk gegaan.

Ds. Visscher noemt ten derde dat de regering wil dat voorlichting op behoudende christelijke scholen over homoseksualiteit verder wordt uitgebreid. Dat de regering dit wil, kan hij zo in het algemeen niet stellen. Juist een organisatie als de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs zet zich in voor voorlichting over homoseksualiteit op de aangesloten scholen.

In hoeverre de vrijheid van onderwijs in het geding is, is niet gemakkelijk vast te stellen. Maar de norm van de overheid heeft er betrekking op dát de voorlichting wordt gegeven en niet op het hóé ervan. Natuurlijk zijn er politieke krachten werkzaam die ook de inhoud van de voorlichting willen voorschrijven, maar dit is momenteel niet aan de orde.

Ten slotte noemt ds. Visscher de kwestie van de weigerambtenaren. Hierover valt veel te zeggen. Ik beperk mij tot de constatering dat het weigeren door een (bijzondere) ambtenaar van de burgerlijke stand om een huwelijk van personen van hetzelfde geslacht te sluiten, niets te maken heeft met de vrijheid van godsdienst.

Want wat houdt dit grondrecht in? Naast de Grondwet is het Europees verdrag inzake de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van belang. Artikel 9 van dit verdrag geeft een omschrijving van de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. Het omvat de vrijheid van mensen om hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé, hun godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, en in praktische toepassing ervan in het onderhouden van geboden en voorschriften.

Nederland kent de scheiding van kerk en staat. Het is niet goed in te zien hoe een ambtenaar het uitvoeren van een door de wet voorgeschreven taak kan weigeren met een beroep op de vrijheid van godsdienst. In welk opzicht immers wordt zijn overtuiging of de overtuiging van zijn kerkgenootschap geweld aangedaan? Van de ambtenaar wordt niet gevraagd dat hij de opvattingen van het bruidspaar deelt.

Ik concludeer dat de stelling dat het einde van de vrijheid van godsdienst en van onderwijs een kwestie van tijd is, niet gebaseerd is op de feitelijke conditie van onze rechtsstaat.

De auteur is zelfstandig gevestigd adviseur en onderzoeker. Hij schreef recent ”Gelijkheid als nieuwe religie” (2010) en ”Godsdienstvrijheid aan banden” (2011).

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer