Opinie

Grote woorden over afnemend zendingsbesef schieten hun doel voorbij

Als we mensen zendingsbewust willen maken, moeten we oppassen voor grote woorden en generaliserende opmerkingen, reageert ds. C. Sonnevelt op drs. J. H. van Doleweerd (RD 24-12).

3 January 2012 19:22Gewijzigd op 14 November 2020 18:31
Straatjongens in Kameroen. Foto RD
Straatjongens in Kameroen. Foto RD

Een donderpreek, zo zou je het artikel ”Zending leeft niet onder bevindelijk-gereformeerden” van Van Doleweerd het beste kunnen typeren. Slag op slag daalt neer op het hoofd van de lezers: de last drukt niet, er is vlakheid in het spreken over zending, er heerst valse bescheidenheid en het profetisch getuigenis ontbreekt. Kortom, „het zendingsbesef is nabij de verdwijning.”

De toepassing is een oproep tot herbezinning, maar de preek zelf dreunt onheilspellend na in de oren van de lezer. Intussen is het de vraag of de auteur met zijn scherpe analyse recht doet aan de werkelijkheid. Laten we de genoemde punten eens nalopen.

Drukt de last niet? Van Doleweerd werkt met een verouderde opvatting van wat zending is. Al jaren spreken we van zending in zes continenten. Eenrichtingsverkeer (van hier naar daar) is tweerichtingsverkeer geworden. Een helder onderscheid tussen zending en evangelisatie voldoet daarom niet meer. De vreemdeling woont inmiddels bij ons in de straat; de autochtone Nederlander is de nieuwe heiden.

Bevindelijk-gereformeerden zijn zich veel meer dan vroeger bewust van de noodzaak om in eigen omgeving het christelijk geloof uit te dragen, in woord en daad. Van Doleweerd verzucht dat het „krioelt van particuliere diaconale en missionaire initiatieven.” Ik heb geen behoefte dergelijke projecten geringschattend af te doen als gekruimel in de marge.

Daar komt bij dat zich een enorme omslag in het denken van de moderne mens heeft voltrokken. Een vurige zendingstoespraak op een zeepkistje is prachtig, maar er zijn nogal wat voorvragen die vandaag om beantwoording schreeuwen. We spreken dan van apologetiek. Ik heb veel respect voor het werk dat de laatste tijd op dit punt wordt verricht.

Van Doleweerd betreurt verder de vlakheid in het spreken over zending. Het kan waar zijn dat er weinig bezielend wordt geschreven en gepreekt over zendingswerk, maar zou dat ook kunnen liggen aan de zendingswerkers, bestuurders en toerusters zelf?

Ik hoor bij een kerkverband waar zending rond 1960 begon te leven. Hoewel ik toen nog maar een paar turven hoog was, herinner ik me nog levendig de indringende toespraken op zendingsdagen, de uitzending van de eerste zendingspredikant en de inzet van de landelijke voorlichter die overal heel eenvoudig maar met veel met liefde over „dit wonderlijke werk” sprak. Zijn we misschien iets kwijtgeraakt?

Van Doleweerd stelt verder dat wij Europeanen te bescheiden zijn. Het doet me goed dat hij de rijke erfenis van de reformatorische theologie wil uitdragen in andere landen. Ik pleit daar zelf ook steeds voor, ook nadat ik in 1990 terugkeerde van het zendingsveld. Toentertijd had ik echter de indruk dat dit pleidooi weinig weerklank vond bij velen die laaiend enthousiast waren voor de zending.

In het licht hiervan is het overigens wel goed te bedenken dat wij ‘niet meer achter het stuur’ zitten. Van overzeese zendingswerkers mag worden verwacht dat ze zich bescheiden opstellen. De Afrikaanse theoloog Pius Wakatama schrijft ergens dat veel Europese zendelingen lijden aan een „directeurssyndroom”: ze kunnen zich onmogelijk voorstellen dat God hen heeft geroepen om onder een Afrikaanse, Aziatische of Zuid-Amerikaanse collega te werken. Over bescheidenheid gesproken.

Als vierde trend noemt Van Doleweerd het aarzelende spreken over God en Zijn Woord. „We zijn te lief geworden.” We zouden profetisch moeten getuigen, maar helaas, „de heraut is weg.”

Het wordt me niet helemaal duidelijk waar de schrijver op doelt. Bedoelt hij dat we krachtiger moeten wijzen op de noodzaak van bekering en geloof? Dan zal hij zeker gelijk hebben.

Of wil hij (ook) zeggen dat de zending moet opkomen tegen onrecht, onderdrukking etc.? Ook daar zou ik mee kunnen instemmen, maar dan ligt het al wat gevoeliger. Nederlanders staan bekend als betweters, ook als het gaat om politieke en sociale verhoudingen elders in de wereld. Het lijkt mij dat deze vorm van profetisch getuigen vooral voorbehouden is aan christenen en kerkleiders in hun eigen land.

Dr. J. J. Buskes heeft eens gezegd dat je erg moet oppassen met een donderpreek. Er kunnen veel ware dingen in worden gezegd, de mensen zijn even onder de indruk, maar als er weinig hoop geboden wordt, verliest men de moed. Anders gezegd, de harten gaan dicht, en ook de portemonnee gaat dicht.

De moraal is duidelijk. Juist als we anderen zendingsbewust willen maken, moeten we oppassen voor grote woorden en generaliserende opmerkingen. Het is beter de hand eerst in eigen boezem te steken. Mijn bijdrage wil mede daartoe een oproep zijn.

De auteur is predikant van de gereformeerde gemeente te Lethbridge (Can.). Hij studeerde theologie, missiologie en culturele antropologie in Utrecht. Van 1981 tot 1990 werkte hij als zendingspredikant in Nigeria voor de Zending van de Gereformeerde Gemeenten.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer