„School moet visie op ouders hebben”
Basisscholen hebben elke dag met ouders te maken. Maar hebben ze ook een visie op ouders? Pabodocent Tonnis Bolks vreest dat dit vaak niet het geval is. Daarom schreef hij er een boek over. Zijn uitgangspunt: „Ouders hebben altijd gelijk.”
De relatie tussen school en ouders verandert, constateert Bolks, die pedagogiek en onderwijskunde doceert aan de Gereformeerde Hogeschool in Zwolle. „Ouders zijn druk en hebben daardoor minder tijd om betrokken te zijn bij de school van hun kind. Ik wil dat niet eens direct negatief duiden. Ouders, zeker in het christelijk onderwijs, hebben een groot vertrouwen in de school. Ze vinden dat de school zijn eigen verantwoordelijkheid meestal op een goede manier invult.”
Bolks signaleert een tweede verandering. „De gezinnen worden kleiner. Ouders hebben vaak hooguit twee kinderen. Die worden gepland. De verwachtingen zijn hooggespannen. Het zijn zorgkinderen. Niet in de zin van probleemkinderen, maar alle aandacht van de ouders is gericht op een succesvolle ontwikkeling van hun kind. De school moet daar maximaal aan bijdragen. Ouders zijn daardoor veeleisender. En ze zijn mondiger; komen eerder op school om de leerkracht ter verantwoording te roepen.”
Het slechtste wat er kan gebeuren, is dat de school de ouders als bedreiging gaat zien, stelt Bolks. „Ouders en school hebben een gezamenlijk doel: het belang van het kind. Dat moet centraal staan. Dat betekent wel dat de school een visie op ouders moet hebben. Welke rol ziet de school voor ouders weggelegd? In de praktijk schort het op veel scholen aan die visie.”
Opdracht
Bolks wil met zijn boek ”Professioneel communiceren met ouders” (uitgave Boom/Lemma) de helpende hand bieden. Hij adviseert scholen het onderwerp ”relatie met de ouders” op de vergaderagenda te zetten. „Het thema is er belangrijk genoeg voor. School en ouders hebben gescheiden verantwoordelijkheden, maar werken aan dezelfde opdracht: de ontwikkeling van kinderen.”
Soms levert dat lastige situaties op, weet de pabodocent, die in het verleden zelf op een basisschool werkte. „Je hebt als leerkracht een kind in de klas dat elke dag slaperig is omdat het te laat naar bed gaat. Zeg je daar wat van tegen de ouders? En zo ja, hoe ver ga je daarin? Je raakt op zo’n moment aan de opvoeding thuis, maar het kan nodig zijn.”
Leerkrachten moeten bereid zijn ook kritisch naar zichzelf te kijken. Bolks: „Ze hebben de neiging al snel iets te vinden, zonder te luisteren. Leerkrachten moeten de boodschap die ouders proberen over te brengen serieus nemen. Ouders kennen hun kind uiteindelijk het beste. Daarom zeg ik tegen leerkrachten: Ouders hebben altijd gelijk. In hun eigen ogen, voeg ik er zachtjes aan toe.”
Aan de visie van leerkrachten op ouders valt het nodige te verbeteren, stelt Bolks. „Als ik aan mijn pabostudenten vraag welk beeld ze van ouders hebben, zeggen ze: Ouders zeuren. Dat beeld is dus behoorlijk negatief. Zou het bij leerkrachten veel positiever zijn?”
Bolks adviseert leerkrachten de ouders niet als bedreiging, maar als partners te zien. „Ik onderscheid in mijn boek daarbij vier functies van ouders: meeleven, meedenken, meehelpen en meebeslissen. Vooral die laatste is natuurlijk een lastige, want waar trek je als school de grens? Andersom: leerkrachten zijn geen hulpverleners. Dus bemoei je als juf of meester niet met het feit dat een kind thuis niet wil eten of nog steeds niet zindelijk is. Zorg er als school voor dat wederzijds duidelijk is wat school en ouders van elkaar mogen verwachten.”
Ook het ministerie van Onderwijs en de Onderwijsraad stimuleren betrokkenheid van ouders bij de school. Een van de redenen is de komst van ”passend onderwijs”, het nieuwe onderwijsmodel dat meer ruimte biedt aan zorgkinderen in het reguliere basisonderwijs. Bolks: „Scholen zullen in de toekomst nog meer met ouders te maken krijgen, omdat er over deze kinderen veel te overleggen valt. Dat is best spannend.”
Vertrouwen De betrokkenheid van ouders vastleggen in een contract, zoals het ministerie van Onderwijs adviseert, vindt Bolks geen goede zaak. „Ouders zijn geen klanten met wie je een overeenkomst sluit.” Ook adviseert hij niet bang te zijn voor mondige ouders. „Ik heb iets tegen cursussen: Hoe ga ik om met mondige ouders? Dat vind ik een verkeerd uitgangspunt. Niet angst, maar vertrouwen moet de basis zijn. Pas dan kun je met elkaar in gesprek gaan.”
Scholen met een hechte achterban, zoals gereformeerde en reformatorische, hebben een bevoorrechte positie, stelt Bolks. „Leerkrachten en ouders kennen elkaar, delen dezelfde levensbeschouwing. Daardoor zal er eerder contact zijn. Maar deze situatie heeft ook een keerzijde. Ouders zijn soms minder geneigd hun vragen te stellen of kritiek te uiten, want ons kent ons. Dat kan een valkuil zijn. Er moet altijd ruimte zijn voor een zakelijke opmerking zonder dat de relaties daardoor beschadigen.”
Een heldere visie op de relatie school-ouders voorkomt vervelende situaties, is de ervaring van Bolks. „Als die visie niet helder is, kun je overal conflicten over hebben. Is daar toch sprake van, dan is het belangrijk dat leerkrachten professioneel blijven. Zorg dat je scherp hebt waar het conflict precies over gaat en wees niet bang om consequenties te trekken. Als er een blijvend verschil van mening is, kan het nodig zijn dat de wegen van school en ouders scheiden.”
Bolks gaat in zijn boek ook in op ouderschap. „Ik heb dat bewust gedaan, omdat ik dat in andere boeken over de relatie school-ouders niet ben tegengekomen. Leerkrachten moeten in mijn optiek iets weten van ouderschap, ook als ze zelf geen kinderen hebben.”
De pabodocent legt uit waarom hij dat zo belangrijk vindt. „Ouders zijn de hele dag met de opvoeding van hun kinderen bezig. Timen en doseren, dat zijn echte ouderthema’s. Bijvoorbeeld de vraag: Vanaf welke leeftijd laat je je kind ’s avonds alleen thuis? Daarover praten ze met elkaar en daarvoor lezen ze opvoedbladen. Ouders hebben het nodig dat iemand tegen hen zegt dat ze het goed doen in de opvoeding. Maar van wie horen ze dat? De leerkracht kan die rol prima vervullen.”
Bolks heeft in dit verband een concreet advies. „Zeg in elk tienminutengesprek dat je als leerkracht met ouders voert iets positiefs over het kind. En noem het kind bij de naam. Het maakt nogal verschil of je zegt: Zou het voor uw kind goed zijn, of: zou het voor Henk goed zijn. Bij dat laatste krijgen ouders het gevoel: Hé, de juf, de meester heeft iets met ons knulletje. Dat doet goed.”
Het thema school-ouders is voor Bolks zo belangrijk dat hij het als lesmodule op de pabo heeft ingevoerd. „Onze derdejaarsstudenten krijgen de opdracht een school te ontwikkelen met alles erop en eraan: identiteit, pedagogiek, didactiek én visie op de ouders.”
Bolks verzorgt –meerdaagse– trainingen voor leerkrachten naar aanleiding van zijn boek. „Het is een hot thema. Ik merk dat op steeds meer scholen het lichtje gaat branden.”
De rode draad in zijn boek en zijn cursussen is de drieslag kennis, houding en vaardigheid. „Kennis van de relatie school-ouders, vertrouwen als houding en communicatie als vaardigheid: je kunt ze geen van drieën missen. Maar de houding is misschien wel de belangrijkste. Leerkrachten zijn namelijk eigenwijze mensen.” Lachend: „Dat ontkennen ze zelf niet.”
Reageren? wijs@refdag.nl