Buitenland

Bedoeïnen op Westelijke Jordaanoever geven strijd niet op

Bewoners van het bedoeïenendorpje Dqeiqa op de Westelijke Jordaanoever hebben van het Israëlische leger de opdracht gekregen hun huizen af te breken. De bewoners zijn niet van plan daar gehoor aan te geven.

Alfred Muller
24 December 2011 18:57Gewijzigd op 14 November 2020 18:24
Het huis van Mohammed Khaled Nashadi in Dqeiqa. Foto Alfred Muller
Het huis van Mohammed Khaled Nashadi in Dqeiqa. Foto Alfred Muller

Mohammed Khaled Nashadi komt snel van een heuvel af gelopen als hij een groepje vreemdelingen zijn kameel ziet naderen. Even later staat hij de journalisten achter zijn huis te woord. Hij heeft alle kenmerken van een bedoeïen: een lange jas die hij over zijn colbert draagt, een witte hoofddoek en een voorhoofd waarin hitte, kou en zand diepe rimpels hebben getrokken. Zijn vrouw maakt mierzoete thee, maar hijzelf reikt de kopjes aan.

Dertien kinderen heeft hij – enkelen zijn te horen achter de grijze bakstenen waaruit zijn onderkomen is opgetrokken. Opgewonden vertelt hij dat enkele maanden geleden een groep soldaten langskwam om hem een afbraakbevel te geven. Deze gold niet alleen voor zijn huis, maar ook voor het toilet dat zich naast het huis bevindt en voor het hok van de schapen.

In totaal kregen 36 dorpelingen een dergelijk bevel tot afbraak, waarmee in totaal 45 bouwwerken zijn gemoeid. Een ervan is de moskee op een heuvel, die zich van de overige bouwwerken onderscheidt door de luidspreker op het dak.

Met afbraakbevelen zijn de bewoners vertrouwd. De eerste werden al meer dan tien jaar geleden gegeven en in 2005 volgden er meer. Een jaar geleden maakte een bulldozer enkele panden met de grond gelijk. De bewoners besloten ze echter weer op te bouwen. Ze vestigen hun hoop op de advocaat van een groep rabbijnen die zich inspannen voor de naleving van de mensenrechten. Het leger zegt dat er naar alternatieven wordt gezocht.

Basisschool

Het ruim 200 inwoners tellende dorpje in het zuidoosten van de Westelijke Jordaanoever ligt in het zogenaamde C-gebied. Zo’n 62 procent van de Westoever is als zodanig bestempeld en staat onder Israëlisch burgerlijk en militair bestuur. Het dorpje Dqeiqa ligt enkele kilometers van de Groene Lijn –de grens tussen Israël en de Westoever– en dicht bij de geplande veiligheidsbarrière.

De bewoners leven van veeteelt en proberen bovendien aan landbouw te doen. Tractoren hebben voren getrokken, waardoor de stenen in rijen naast elkaar zijn komen te liggen. Het wachten is nu op de regen. Het dorp is niet aangesloten op het elektriciteitsnet. Water wordt aangevoerd in tanks. Van een vuilnisophaaldienst is ook al geen sprake, maar het terrein achter het dorp is groot genoeg om afval te storten.

Enkele honderden meters van het dorp bevindt zich een basisschool. Directeur Mussa Najadah vertelt dat zijn school in totaal 42 leerlingen telt. De meeste bedoeïenen sturen hun kinderen tegenwoordig naar de lessen. Sommige jongens leren na hun twaalfde verder aan de middelbare school in een nabijgelegen dorp. Ze moeten dan wel elke dag kilometers over een onverharde weg lopen, en ’s middags weer terug.

Directeur Najadah zou graag zien dat er een middelbare school in het dorp wordt gebouwd. Vooral voor de meisjes, zodat ook zij na de basisschool verder kunnen leren. Dankzij Unicef en Islamic Relief kon er een noodlokaal bij de basisschool worden geplaatst en konden andere lokalen worden opgeknapt, nadat het leger een jaar geleden een klaslokaal verwoestte.

Bestemmingsplan

Het voortbestaan van de school hangt af van de rechter. De Israëlische organisatie Rabbijnen voor de Mensenrechten (RHR) schoot het dorp te hulp. Deze groep bestaat uit zowel orthodoxe, liberale als conservatieve rabbijnen. Advocate Quamar Mishirqi-Asad van RHR zegt dat de begraafplaats in Dqeiqa uit de Ottomaanse tijd dateert.

Mishirqi-Asad vertelt dat de organisatie zich in 2005 tot het hooggerechtshof wendde met het verzoek de afbraak te verbieden en de staat te gelasten een bestemmingsplan voor het gebied te ontwerpen. In 2010 verwierp het hof de petitie. Het hof bepaalde wel dat de inwoners zelf een bestemmingsplan voor het gebied konden indienen.

In september herhaalde de staat dat het onmogelijk is om in dit gebied te plannen en dat Dqeiqa niet voor zichzelf kan zorgen als „sociale en geografische entiteit.” Op 1 november gaf het leger afbraakbevelen. Dinsdag zal RHR een nieuw bestemmingsplan indienen en tijd vragen om dat te bespreken. De bewoners geven de hoop dus niet op.


„Toenemend aantal huizen verwoest”

Amnesty International maakte vorige week bekend dat de Israëlische autoriteiten in het afgelopen jaar op de Westelijke Jordaanoever en in Oost-Jeruzalem de afbraak van huizen hebben opgevoerd. In de loop van 2011 zou Israël meer dan 500 Palestijnse huizen, waterputten en andere essentiële faciliteiten hebben vernietigd. Hierdoor raakten meer dan duizend Palestijnen hun onderkomen kwijt.

Meer dan 2000 bedoeïenen ten oosten van Jeruzalem dreigen bovendien gedwongen te worden hun woongebied te verlaten. Ook worden landbouwgemeenschappen in de Jordaanvallei met verplaatsing bedreigd.

Het Kantoor voor de Coördinatie van Humanitaire Zaken in Bezet Palestijns Gebied van de Verenigde Naties (OCHA) hekelt het feit dat het grootste deel van het C-gebied is bestemd als militaire zone en voor de uitbreiding van Israëlische nederzettingen. Daardoor is de ruimte voor ontwikkeling van de Palestijnse gemeenschappen beperkt.

Voor Palestijnen in het C-gebied is het derhalve vrijwel onmogelijk om een bouwvergunning te krijgen. Israëlische nederzettingen krijgen een voorkeursbehandeling bij de toewijzing van water en land en de goedkeuring van ontwikkelingsplannen.

OCHA meldt verder dat in de meeste gemeenschappen in het C-gebied (tien van de dertien onderzochte nederzettingen) gezinnen inmiddels het gebied hebben verlaten omdat ze niet meer in hun basisbehoeften kunnen voorzien.

Alternatieven

In een poging een oplossing te vinden voor de bedoeïenenbevolking in Judea en Samaria wordt momenteel een aantal alternatieven overwogen. Het doel daarvan is de levensomstandigheden voor alle bevolkingsgroepen in het C-gebied te verbeteren. Dat moet gebeuren in overleg met de bedoeïnen en door verbetering van de infrastructuur. Dat heeft majoor Guy Inbar van het Israëlische leger in een schriftelijke reactie laten weten.

Ingbar is woordvoerder van Cogat, het platform voor regeringsactiviteiten in de gebieden. Cogat houdt zich bezig met het uitvoeren van het burgerlijk beleid van de regering in de Westoever. De eenheid bestaat uit militairen en regeringsambtenaren.

Volgens de majoor is er al eens naar alternatieven gekeken. In 2006 werd er al een plan opgesteld. Dat werd echter niet uitgevoerd.

Verder meldt de woordvoerder dat de meerderheid van de bedoeïnenvolken illegaal heeft gebouwd, zonder de vereiste vergunningen en vanuit „grote minachting” voor de rechtshandhaving. Ingbar: „Daartoe behoren de militaire orders die een bevriezing van de bouw eisen die in de loop van de jaren zijn verstrekt.”

Ingbar geeft geen reactie op de aantijgingen van Amnesty International en VN-organsiatie OCHA.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer