Commentaar: Frans verbod op ontkennen genocide werkt averechts
De kogel is door de kerk. Het Franse parlement stemde donderdagmiddag in met een wettelijk verbod op het ontkennen van genocide. De wet geldt in het algemeen, maar is vooral gericht tegen Turkije, dat tot op heden ontkent dat er in de nadagen van het Ottomaanse Rijk een welbewuste genocide op de (christelijke) Armeniërs is gepleegd.
Turkije erkent wel dat er tijdens de Eerste Wereldoorlog veel Armeniërs zijn gedood, maar is fel gekant tegen de lezing dat dit systematisch en volgens een vooropgezet plan van de Ottomaanse leiders is gebeurd.
De Franse volksvertegenwoordiging bepaalde in 2001 dat die volkerenmoord op Armeniërs wel degelijk heeft plaatsgehad. Het ontkennen ervan is nu dus strafbaar gesteld.
Frankrijk kent een grote gemeenschap van zo’n 400.000 Armeniërs. Dat verklaart de betrokkenheid van Frankrijk bij deze kwestie. Eerder dit jaar bezocht president Sarkozy het Genocidemuseum in de Armeense hoofdstad Jerevan. Hij zei toen dat dit bezoek dezelfde gevoelens bij hem had opgewekt als die hij ervoer bij het Holocaustmonument in Jeruzalem. Hij beloofde zich in te spannen voor de Armeense zaak en riep Turkije ertoe op de massamoord te erkennen.
Sarkozy liet er geen gras over groeien. Zijn partijgenoot Valérie Boyer diende een wetsontwerp in om het ontkennen van genocide strafbaar te stellen. De haast waarmee dat gebeurde roept overigens vraagtekens op. Sarkozy loopt zich juist warm voor zijn herverkiezing komend voorjaar, en daarbij kan hij de stemmen van de inwonende Armeniërs maar al te goed gebruiken. Dat geeft deze Franse bezorgdheid toch een dubieus tintje.
Intussen is het niet verkeerd dat de internationale gemeenschap druk op Turkije uitoefent om deze zwarte periode uit de geschiedenis onder ogen te zien. Want dat er sprake is geweest van volkenmoord, lijdt geen twijfel.
Het is echter de vraag of het Franse verbod op ontkenning bijdraagt aan de oplossing van het probleem. Het omgekeerde lijkt het geval. Turkije heeft al furieus gereageerd op het besluit en de betrekkingen tussen de landen zijn danig verstoord. Duidelijk is dat de beschuldiging van genocide uiterst gevoelig ligt bij de Turken. Daarbij speelt vrees voor schadeclaims van nabestaanden ongetwijfeld een rol. Het typisch oosterse eergevoel draagt het zijne eraan bij.
Het probleem is bovendien dat genocide moeilijk valt te bewijzen omdat de intenties van de daders meegewogen moeten worden. Veelzeggend is dat het Joegoslaviëtribunaal er tot op heden niet in is geslaagd iemand op grond van genocide te veroordelen.
Dat neemt niet weg dat Turkije onder ogen moet zien dat zijn Ottomaanse voorganger verantwoordelijk is geweest voor de dood van honderdduizenden Armeniërs. Dat zo’n erkenning moeite kost, weten we in Nederland maar al te goed. De massamoord die in de koloniale tijd werd gepleegd door Nederlandse militairen in het Javaanse dorp Rawagedeh leidde pas zeer recent tot een rechterlijke uitspraak die Nederland ervoor verantwoordelijk stelde.
Geen land wordt echter minder van het erkennen van gemaakte misstappen. Ook Turkije niet.