Dimitri Verhulst wekt valse verwachting
Felix Timmermans liet in 1917 Jezus’ geboorte plaatsvinden bij zijn geboortestadje Lier in Vlaanderen. Dimitri Verhulst, eveneens een Vlaming, stelt zich voor wat er gebeurt als Christus laat weten naar Brussel te zullen komen.
De titel van Verhults nieuwe roman, ”De intrede van Christus in Brussel”, verwijst naar het eeuwenoude gebruik in Vlaanderen, waarbij een nieuwe landvoogd een stad bezoekt om kennis te maken met de bevolking, de zogenoemde ”blijde intrede”.
Het bericht dat Christus naar Brussel zal komen verspreidt zich als een lopend vuurtje en brengt honderdduizenden mensen –gelovigen en niet-gelovigen– op de been om de historische gebeurtenis op de genoemde 21e juli (de nationale feestdag van België) mee te maken.
Opmerkelijk genoeg heeft de aankondiging van Christus’ komst op voorhand al een heilzame uitwerking. Mensen zien elkaar weer staan, zondaars belijden hun misdaden, criminaliteit verdwijnt als sneeuw voor de zon. Maar er is ook vrees voor het oordeel. Enkele nonnen die zich schuldig hebben gemaakt aan seksueel misbruik plegen zelfmoord.
Verhulst is er de man niet naar om de zaken rooskleurig voor te stellen. Hij schetst een ontluisterend beeld van de Belgische samenleving – die zich overigens moeiteloos laat inwisselen voor de Nederlandse. Mensen gaan op vakantie naar verre oorden om (zo fijn!) in contact te komen met de autochtone bevolking, terwijl ze in eigen land nauwelijks een woord wisselen met de buren. Wel kruipen ze, „eenmaal terug in de flakkering van de eigen haard”, achter de computer om ongecontroleerd en anoniem allerlei verwensingen over anderen uit te storten. „Maar in de fysiek tasbare realiteit zijn zij kopjes zonder tekstballon.”
Verhulst schetst het beeld van een samenleving waarin minderbedeelden zelf hebben gekozen voor een leven aan de zelfkant, vreemdelingen er beter aan gedaan hadden in een westers land geboren te worden, actualiteit moet entertainen en grassprieten de economische vooruitgang in de weg staan. En dat alles met woorden gevormd uit onversneden ironie. Verhulst is daar een meester in.
De uitwerking die de aangekondigde komst van Christus heeft belooft intussen veel goeds. Maar die verwachting is ijdel, want Hij komt niet. Natuurlijk niet, „we hadden elkaar besmet met ons enthousiasme en waren klaar voor een dag waarin wij in de kern van ons wezen niet kónden geloven.”
Volgens Verhulst is de grote misvatting: „We hadden collectief iets van heil verwacht en het heil had te komen van ergens buitenaf.” En dat laatste is voor de seculiere schrijver onbestaanbaar en onverteerbaar. Hij eindigt de roman met een veelzeggend beeld. De roltrap van Zwarte Vijvers („het metrostation met de allermooiste naam”) is stuk en „zeurzakken” moet worden gewezen op de mogelijkheid zélf hun voeten op te heffen. De ik-figuur is echter „te laf” om „van al zijn uren zijn eigen god te zijn.”
Veelzeggend ook is dat de hoofdstukken van deze roman zijn ingedeeld volgens de veertien staties van Jezus’ lijdensweg. Verhulsts programma loopt uit op de laatste statie: Christus in het graf gelegd. Punt.
Het is deze boodschap van zelfredding die ”De intrede van Christus in Brussel” (afgezien van de ene vloek) blasfemisch maakt in de eigenlijke zin van het woord. Hij wekt met zijn roman een valse verwachting. Immers, wie zijn reiniging en zaligheid niet buiten zichzelf zoekt (zoals het doopformulier zegt), miskent het verzoeningswerk van Christus.
Maar wie Hem als Redder leert kennen, krijgt ook oog voor de naaste. Dat is een punt waar Verhulst terecht de vinger bij legt. „Maar wanneer gij een maaltijd zult houden, zo nood armen, verminkten, kreupelen, blinden”, sprak Jezus onder meer. Ook dat is een aspect van Kerst.
Boekgegevens
”De intrede van Christus in Brussel”, door Dimitri Verhulst; uitg. Contact, Amsterdam, 2011; ISBN 978 90 254 3753 4; 173 blz.; € 21,95