Gereformeerd christen moet altijd bereid zijn vragen te stellen bij eigen traditie
Een gereformeerd christen zal altijd bereid moeten zijn om vragen te stellen bij de eigen traditie, stelt A. van Kranenburg.
„Het is bijgelovig om je hoop in uiterlijke vormen te stellen, maar hoogmoedig om je er niet aan te willen onderwerpen.” Deze woorden schreef Blaise Pascal (1623-1662) in zijn ”Pensees”. Ik heb de woorden onderstreept en moet er vaak aan denken als het gaat over de traditie.
Recent stond er in deze krant een bijdrage van ds. A. Th. van Olst uit Utrecht (RD 5-12). Het ging over de zegeningen die zendingswerk met zich meebrengt. Zendingswerk maakt bescheiden. Je wordt gedwongen om over hoofd- en bijzaken na te denken. Je leert tradities te relativeren.
Ds. Van Olst schrijft over wat ik inmiddels een kleine twintig jaar bewust doe: reflecteren op je kerkelijk doen en laten. Een stukje geschiedenis: In 1990 werd ik uitgezonden vanuit Nederland om aan een theologische school op Papoea les te geven. We moesten als gezin flink wennen. Neem de onrust tijdens een kerkdienst. Wat verlang je dan naar de serene stilte van de erediensten in Nederland.
Op Papoea werden we regelmatig uitgenodigd op verjaardagen van collega’s van de Bijbelschool. Natuurlijk hoorde daar een maaltijd bij. Vooraf hield een van de aanwezigen een preek. Wat een mooie gewoonte, dacht ik dan. Dat kennen wij niet in onze traditie. Zal ik het zelf invoeren als ik jarig ben?
En dan het kerstfeest. Een gezamenlijke maaltijd met de hele gemeente. Een heerlijke kookput. De technische details zal ik u besparen. Maar vooraf eerst weer de preek. Samen zingen en dan met elkaar eten.
Dat zingen was overigens minder geslaagd. De zending had ooit de in het Indonesisch vertaalde psalmen op onze Geneefse melodieën aangereikt. De Papoea’s konden er echter maar moeilijk aan wennen. Het ging beter toen zij zelf een soort wisselzang invoerden die beter aansloot bij hun muzikale gevoel. De gezichten maakten duidelijk dat deze wijze van zingen de harten van de Papoea’s raakte.
De Bijbelse boodschap is op Papoea gelijk aan de boodschap in Nederland. De vormen waarin het Woord van God gestalte krijgt, verschillen. Ds. Van Olst heeft gelijk: Daar is niets mis mee. Concreet betekent dit dat we ons af en toe best mogen afvragen of ons kerkelijk bezig-zijn herijkt kan worden. En inderdaad, soms kunnen we ook leren van kerken overzee. De Gereformeerde Gemeenten en de zendingskerk op Papoea hebben de bereidheid om wederzijds van elkaar te leren zelfs officieel vastgelegd.
Ik fronste mijn wenkbrauwen toen ik de reactie van ds. Oussoren las (RD 9-12). De predikant uit IJsselmuiden waardeert de bijdrage van ds. Van Olst overduidelijk anders. Hij poneert vier zaken: 1. Het betwijfelen van tradities is uit den boze. 2. Toen wij, „Germaanse volksstammen”, tot „discipelen van Christus” zijn gemaakt, hebben wij „de ware eredienst” ontvangen en zijn gebracht „tot de eeuwige onveranderlijke, rechte lofprijzing, de orthodoxie.” 3. „Gezonde uitheemse volksstammen” peinzen er niet over om tradities te relativeren. 4. Acht op de tien zendingswerkers raken op theologisch en traditioneel op drift.
Wat betreft zijn eerste punt. Wantrouwen jegens tradities is „een hoofdkenmerk van de moderne tijd.” Dat zal zo zijn, maar laat onverlet dat het Bijbels blijft om de menselijke verwerking van Bijbelse waarheden te beproeven.
Wat betreft zijn tweede punt. Ds. Oussoren wil toch niet beweren dat sinds de stoere Germanen het Evangelie hebben ontvangen, er niets in de eredienst is veranderd? Gelukkig zijn er sinds Willibrord en Bonifatius de nodige dingen gewijzigd. Er gingen onder meer een Reformatie en een Nadere Reformatie overheen. En is niet het devies van veel gereformeerde kerken: ”semper reformanda”, er blijft altijd iets te reformeren? Een gereformeerd christen zal altijd bereid moeten zijn om vragen te stellen bij de eigen traditie.
Over het derde punt: de werkelijkheid leert dat uitheemse volksstammen wel degelijk hun traditie relativeren. Inderdaad volgen de zendingskerken aanvankelijk vaak de tradities van de zendende kerk. Neem de Geneefse psalmen op Papoea. Die preek op de verjaardag is echter nieuw. Dat hebben ze niet van ons geleerd. Ook begonnen ze zelf met het geven van Bijbelse namen aan hun kinderen. Kajafas en Herodes waren gerespecteerde studenten op de theologische school. Voortschrijdend inzicht heeft er overigens toe geleid dat sommige Bijbelse namen nu niet meer worden gebruikt.
Ten slotte, de opmerkingen over zendelingen die op drift raken. Ik ben ex-zendeling. Toen ik naar Papoea ging, moest ik me veelvuldig aanpassen. Toen ik twaalf jaar later terugkwam, moest ik me opnieuw aanpassen. Wat ik in 1990 moest doen, wilde ik in 2002 weer doen. En, in alle bescheidenheid: het is me gelukt.
Wat hebben we een rijke traditie: het Bijbellezen aan tafel, de rust in de eredienst, de psalmberijming uit 1773. Een zegen. Helaas zijn er ook mensen die willen veranderen om te veranderen. Daar wil ik niet bijhoren.
Nadenken over de traditie? Ik blijf het doen. Daarbij hoop ik Pascal niet te vergeten. Hij was rooms-katholiek, zijn woorden zijn er niet minder waar om: „Het is bijgelovig om je hoop in uiterlijke vormen te stellen, maar hoogmoedig om je er niet aan te willen onderwerpen.”
De auteur is theoloog en classicus. Hij werkte van 1990 tot 2002 namens de Zending Gereformeerde Gemeenten (ZGG) als docent op een theologische school op Papoea.