Verrader van de neonazi’s
Daniel Brandt bracht de helft van zijn leven in het rechts-radicale milieu door. Zes jaar behoorde de dertiger tot de kopstukken van de georganiseerde neonazi’s in Berlijn en omgeving. In 2005 werd zijn organisatie verboden, Brandt stapte uit het milieu.
Brandt is een slanke jongeman, normaal postuur, heldere ogen. Hij maakt een zelfverzekerde maar ook ernstige en terughoudende indruk. Sinds tweeënhalf jaar werkt Brandt bij Exit, een organisatie die in tien jaar 430 rechts-radicalen heeft ondersteund om uit het neonazimilieu te ontsnappen. Hij geeft scholing en helpt anderen die willen uittreden.
Brandt gaat zitten, de armen over elkaar. Het kantoor is leeg. Brandt praat afstandelijk over zijn radicale verleden, bijna alsof het om iemand anders gaat. „Soms komt het me absurd voor als ik vertel over hoe ik vroeger dacht”, zegt hij tijdens het gesprek.
Het hoofdstuk bij de neonazi’s heeft hij afgesloten. Brandt is een nieuw leven begonnen en wil onherkenbaar blijven. Zijn naam is dus veranderd. „Ik ben geen beroepsuittreder”, zegt hij, „maar mijn ervaringen komen me nu wel in mijn werk van pas.”
Hoe kwam u in contact met het extreem rechts gedachtegoed?
„Als kind kreeg ik de oorlogsverhalen te horen van mijn opa. Hij was in de nazitijd opgegroeid en keurde het nationaalsocialisme goed. Na de oorlog heeft hij er nooit kritisch naar gekeken. Hij verheerlijkte de Wehrmacht. Hij zei: „Zo erg als men nu vertelt was het niet.”
Op mijn twaalfde of dertiende kwam ik in contact met de subcultuur van de rechts-radicale skinheads. Daar hoorde ik liedteksten waarin ik de verhalen van mijn opa terughoorde. De eerste drie jaar was ik gewoon meeloper. Ik verstopte me achter een façade die gemakkelijk had kunnen instorten, maar dat gebeurde niet. In die subcultuur voelde ik me geborgen en vond een antwoord op de uitzichtloosheid die ik in me had.
Wat zei uw omgeving ervan, uw ouders en de school?
„Mijn vader heb ik nooit gekend. Mijn moeder had de hippietijd meegemaakt en was lerares op een Rudolf Steinerschool. Ik ben sterk antiautoritair opgevoed. Mijn opa was voor mij degene die me leerde grenzen te stellen. Hij was ook een vaderfiguur tegen wie ik enorm opzag. Op school werd geen noemenswaardig tegengas gegeven.”
Hoe werd u dan tot neonazi?
„Ik bouwde in die tijd mijn eigen beeld van de geschiedenis op. Ik las veel literatuur uit het Derde Rijk die ik bij de voetbalvereniging van georganiseerde radicalen kreeg toegestopt. Op mijn zeventiende zag ik mezelf als overtuigde nationaalsocialist. Niemand hoefde me meer iets te vertellen. Ik kende de waarheid en als iemand mij wat anders vertelde, ging het mij erom hoe ik de ander kon overtuigen.”
Hoe zag die waarheid eruit?
„De waarheid van een neonazi is dat Duitsland de democratie na de oorlog tegen de volkswil kreeg opgelegd. Die democratie moest dus aan de kant worden geschoven. Aanvankelijk golden buitenlanders voor mij als de zondebok. Maar al snel waren voor mij Ahmed en Ali bij de worstjeskraam niet de daders, maar net zo goed slachtoffer van het systeem.”
Later werd neonazi uw beroep.
„Toen ik 20 was, besloot ik dat ik meer moest doen en ging in het georganiseerde ”verzet”, zoals dat werd genoemd. Ik meldde demonstraties aan op mijn naam, organiseerde bussen en ordediensten, schreef propagandamateriaal en begon in Berlijn met het opbouwen van een neonazigroepering om jongeren te rekruteren.
Hoe ging dat rekruteren in zijn werk?
„We zochten een buurt uit die we via een zogenaamde ”Raumkampf” vulden met propagandamateriaal en angst. Daarbij werd geweld tegen linkse groepen niet geschuwd. Het ging erom te laten zien dat jij in de buurt de dienst uitmaakt.
Daarna stapten we op jongeren af met een aanbod van sociaal jongerenwerk. Naschoolse activiteiten organiseren, uitstapjes naar de voetbal of zwemmen. Op dat gebied was er weinig.”
Maar uiteindelijk ging het om het overbrengen van de ideologie.
„Natuurlijk, we maakten snel duidelijk dat het geen vrijetijdsclub was. Van deelnemers werd verwacht dat ze meegingen naar een demonstratie of dat ze spreekbeurten op school zouden houden.”
Met dit werk viel geen geld te verdienen. Waarvan leefde u?
„Aanvankelijk had ik nog baantjes, maar ik kwam al snel in aanraking met politie. Ik had me in interviews op tv of voor de krant al als neonazi laten kennen. Toen was het met werken voorbij. Vanaf dat moment wijdde ik mij 24 uur per dag aan de revolutionaire opdracht. Geld kreeg ik via een uitkering, mijn opa gaf me geld en soms verdiende ik wat bij met muziekteksten.”
Welke rol speelt geweld in dit milieu?
„De neonazifamilie is doordrenkt van geweld. We hielden speciale trainingen om bijvoorbeeld te leren hoe je een politiekordon doorbreekt en hoe je tegendemonstranten aanvalt. Scherpe wapens of chemicaliën voor bommen waren er in mijn omgeving niet, maar als je wilde kon je er wel aan komen. Onderling waren we het erover eens dat fysiek geweld tegen politieke tegenstanders toegestaan is. Interne richtlijnen of zo waren er niet.”
Hoe is de stemming binnen een neonazigroep?
„Die wordt bepaald door geweld, intimidatie en gehoorzaamheid. Infiltratie ligt op de loer, men beschuldigt elkaar wederzijds. Na mijn uittreden kwam ik te weten dat twee mannen uit mijn omgeving contacten met de veiligheidsdienst hadden.”
Waarom bent u er uitgestapt?
„Je moet je elke dag weer motiveren. Steeds nadenken of je handelen met de ideologie overeenkomt. Dat kost veel energie.
Je werkt iedere dag toe naar dag X, waarop de democratische maatschappij in elkaar stort en de nationaalsocialistische staat wordt geïnstalleerd. Maar die dag komt maar niet.
Het beslissende moment was toen ik ten onrechte werd aangeklaagd wegens poging tot doodslag. Langzaamaan ging ik beseffen dat ik helemaal onder aan de maatschappelijke ladder was beland.”
Was het moeilijk om te stap te zetten?
„Het was ongelooflijk beangstigend om de twijfel toe te laten dat ik op de verkeerde weg zat. Alle houvast, alle zekerheid was weg. Een halfjaar zocht ik een klankbord buiten het neonazimilieu om erachter te komen waar ik maatschappelijk überhaupt stond.
Tegenover mijn kameraden zei ik dat ik me terugtrok vanwege de rechtszaken. Het duurde zeker nog een halfjaar voordat ik besloot te breken.”
Hoe reageerden de anderen daarop?
„Het milieu verlaten geldt als verraad. Het is een van de ergste dingen die je kunt doen.
Er is heel veel dat onder verraad valt. Iemand die uit onbeholpenheid een ongunstig getuigenis tegenover de politie aflegt, kon daarvoor flink in elkaar worden geslagen. Represailles tegen kameraden die het milieu verlieten, gingen van bedreiging van familieleden tot regelrechte moord.”
Was u zelf bang voor wraak?
„Dat kwam pas toen ik op een zeker moment op straat door mijn oude kameraden ter verantwoording werd geroepen. Ik had op dat moment nog niet openlijk gebroken. Toen ik kenbaar maakte dat ze me met rust moesten laten, sloeg de angst toe.
Ik besefte dat degenen die ik voor mijn vrienden hield, plotseling mijn vijanden waren geworden. Tegelijkertijd was het een enorme bevrijding, omdat ik daarmee de eerste schip achter me had verbrand.
Ik weet dat mijn naam nog altijd bekend is in het milieu. Ze weten waar ik werk. Ik ben een keer aangevallen, maar bang ben ik niet meer. Ik ben wel voorzichtig. Ik weet niet wanneer mijn ‘verraad’ verjaard is.”
Schaamt u zich voor uw verleden?
„Ik schaam me voor een domme gewelddaad die ik tegenover iemand heb begaan. Eigenlijk ben ik helemaal niet gewelddadig.
Maar verder ben ik zelf verantwoordelijk voor wat ik heb gedaan. Daarvoor kan en wil ik niemand anders de schuld geven. Ook de omstandigheden niet.”
„Staat moet alternatief bieden voor vrije tijd”
Duitsland werd vorige maand ruw wakker geschud toen in Zwickau een moordlustige groep neonazi’s werd opgerold. Waarschijnlijk is de Nationalsozialistische Untergrund (NSU) verantwoordelijk voor ten minste tien moorden op buitenlanders. De binnenlandse veiligheidsdienst (Verfassungsschutz) was verrast over het bestaan van de NSU.
Prof. Kurt Möller van de Hogeschool Esslingen onderzoekt het rechts-radicale milieu al jaren. „Het gaat bijna altijd om jongens”, zegt hij. „Meestal missen ze vier essentiële levenservaringen: controle over het eigen leven, een begripvolle omgeving, levensvreugde en de overtuiging dat hun leven zinvol is. Ze weten niet hoe ze met hun mannelijkheid moeten omgaan. Dat gaat gepaard met een grote fascinatie voor geweld. Daar weten de neonazi’s met hun jeugdkampen wel raad mee.”
De Verfassungsschutz schat het aantal rechts-radicalen op 25.000. Bijna 10.000 van hen keuren geweld goed. Binnen neonazigroepen zouden 5600 radicalen actief zijn.
Zulke jongeren heb je ook in Nederland. Daar is echter geen noemenswaardig rechts-radicaal milieu.
„Belangrijk is een structuur die deze jongens een uitweg biedt. Die hebben de georganiseerde neonazi’s. Dat betekent niet dat al deze jongens neonazi worden. Maar de gelegenheid maakt de man.”
Is die structuur een overblijfsel van het Duitse naziverleden?
„Nee, dat kun je niet zeggen. In de invulling knopen de neonazi’s misschien wel meer aan bij het nationaalsocialistische gedachtegoed dan in andere landen. Maar de vele neonazi’s in bijvoorbeeld Oost-Europese landen kun je er niet mee verklaren.”
Waarom was de verrassing zo groot toen deze groep, door toeval, door de mand viel? Extreem rechts geweld bestaat toch al langer?
„Jawel, maar de dimensie van het geweld (de opgerolde NSU pleegde ten minste tien moorden, JK) is nieuw. De verrassing was zo groot omdat deze terreurgroep voor de politie en de veiligheidsdiensten tien jaar onopgemerkt kon blijven. Dat was voor mij de grote verrassing. Waarom hebben ze dan zo veel infiltranten?”
De burgermeester van een plaatsje waar veel neonazi’s wonen, Jamel, zei dat die groep ook in zijn dorp had kunnen worden opgerold. Moet men rekening houden met de ontdekking van meer groepen?
„Er is geen garantie dat de NSU uniek is. Weliswaar zegt de binnenlandse veiligheidsdienst dat er geen aanwijzingen zijn voor andere terreurcellen. Maar na het volledig falen van deze dienst neem ik dat met een korreltje zout.”
Steeds weer zijn er aanslagen. Men krijgt de indruk dat men machteloos staat tegen het rechts-radicalisme. Klopt dat?
„In de jaren negentig is veel maatschappelijk werk tegen rechts de kop om gedraaid. „De kaalkoppen worden alleen maar op staatskosten vertroeteld”, zei men toen. Maar de enige aanpak die echt effect heeft, is de gevarengroep opzoeken. Dan gaat het om jongeren van 12 tot 16. Niet de domorenvan 24, die zijn verloren.
Er is ook lang geprobeerd potentiële neonazi’s ideologisch bij te sturen. Maar dit werkt bij de jeugd nog helemaal niet. Je moet hun een alternatief aanbieden voor het vrijetijdsaanbod dat de neonazi’s bieden.”
Men gaat nu dus weer naar nul?
„Het is helaas erger; we beginnen onder nul. De neonazi’s uit de jaren negentig waren gemakkelijk te herkennen met hun laarzen en bomberjacks, en dus ook gemakkelijk op te zoeken. Nu treden rechts-extremisten niet meer zo eenduidig op.
We spreken van gemengde groepen. Neonazi’s zoeken de omgang met linkse of apolitieke groeperingen. Daardoor zijn ze moeilijker te benaderen. Men probeert deze groep nu vooral via internet te bereiken.”