Leer te leven, leer te sterven
Het zijn de laatste woorden uit een oude Engelse preek: Mensenkind, leer te leven, leer te sterven! Bij zo’n uitspraak rijzen allerlei vragen: Kun je dat zo in één adem zeggen? Zit er geen geweldige spanning tussen ”leven” en ”sterven”? Bovendien: is het echt mogelijk om sterven te leren?
In het verleden beantwoordt men de laatste vraag doorgaans met een krachtig ”ja”. Zo ontstaat in de loop van de late middeleeuwen een merkwaardig soort geschriften, dat bekendstaat onder de aanduiding: De kunst van het zalig sterven (”ars moriendi”). Dit zijn een soort catechetische boekjes waarin geestelijken en leken wordt voorgehouden hoe zij zalig kunnen sterven en vooral ook hoe zij stervenden daarbij op een goede manier kunnen begeleiden.
Nu laat zich vrij eenvoudig verklaren waarom deze geschriften juist in deze periode ontstaan en ook gretig aftrek vinden. In de veertiende en vijftiende eeuw wordt Europa herhaaldelijk geteisterd door zware epidemieën. Tot de ergste behoren de zwarte dood; pestepidemieën waardoor vaak meer dan de helft van de steden wordt ontvolkt en op een bepaald moment een derde van de bevolking van Europa omkomt.
Bovendien overlijdt een onrustbarend aantal vrouwen in het kraambed en sterven veel zuigelingen in hun eerste levensjaren, mede door onvoldoende hygiënische en medische verzorging. Veel mannen laten het leven ten gevolge van allerlei oorlogen en oorlogjes.
Zodoende ontstaat een diep geworteld besef van de kortstondigheid van het leven en worden de harten van de middeleeuwse Europeanen vervuld met doodsgedachten. Het is dan ook niet zonder reden dat in deze periode het lied ontstaat: ”Midden in het leven zijn wij door de dood omvangen”.
Leer te sterven
Wat zeggen de zojuist genoemde handleidingen nu over de voorbereiding op het sterven? Doorgaans volgen zij een vast patroon. Allereerst wordt de stervende aangespoord zich op zijn levenseinde voor te bereiden. Het grote doel van deze voorbereiding is het geestelijk welzijn van de ziel. Het is belangrijk om eerst de „medicijnen voor de ziel” tot zich te nemen en zich dan pas te bekommeren om medicijnen voor het lichaam. Met andere woorden: geestelijke raadgevers dienen eerder bij de stervende ontboden te worden dan artsen.
Vervolgens wordt de zieke ondervraagd of hij in het ware geloof heeft geleefd en in dat geloof volhardt. In dat kader kan hem verzocht worden de geloofsbelijdenis op te zeggen. Als dat niet mogelijk is, bijvoorbeeld door lichamelijke zwakte, wordt die aan de stervende voorgezegd. Tekenen van instemming van zijn kant worden in dat geval door de omstanders van grote waarde geacht. Ook wordt de zieke gevraagd of hij zijn zonden en tekorten inziet en die voor God wil belijden.
In de derde plaats wordt veel aandacht geschonken aan de gebeden. De stervende wordt opgeroepen persoonlijk te bidden, maar ook de omstanders hebben de plicht zich voor de ernstig zieke tot God te richten met gebeden voor zijn of haar zielenheil. In deze geschriften over de voorbereiding op de dood worden meestal ook een aantal voorbeeldgebeden gegeven. Daaruit blijkt dat deze gebeden gericht zijn tot God de Vader en tot Christus, maar vooral tot Maria, de beschermengelen en de heiligen.
Op het sterfbed dienen in de vierde plaats ook een aantal plichten in acht genomen te worden. Hierbij denken we allereerst aan het gebruik van de sacramenten: het sacrament van de mis, de biecht en –bij het naderen van het einde– het laatste oliesel. Bovendien zijn er ook enkele rituelen die een niet-sacramenteel karakter dragen, maar waaraan stervenden wél steun kunnen hebben.
We kunnen hierbij bijvoorbeeld denken aan het feit dat bepaalde passages uit de Schrift bij het sterfbed worden voorgelezen: een aantal psalmen –met name de boetpsalmen–, gebeden en de geschiedenis van het lijden en sterven van de Heere Jezus. Ook worden aan de zieke wel een beeld van Maria, een beschermheilige of het kruis voorgehouden en worden zij met wijwater besprenkeld. Hiernaast wordt de zieke aangespoord een testament te maken, zijn aardse zaken zo goed mogelijk te regelen en op een goede manier afscheid te nemen van familie en vrienden.
In de vijfde plaats wordt breed ingegaan op de aanvechtingen die de stervende ondergaat. Bij deze aanvechtingen gaat het allereerst om de verzoekingen van de duivel. Zij worden in veel middeleeuwse geschriften heel realistisch uitgebeeld: de duivel verschijnt zichtbaar aan het sterfbed. De drie verzoekingen waarmee de boze de stervenden het meest belaagt, zijn die van het ongeloof, de valse zekerheid en die van de wanhoop. Bij de laatste categorie komt de aanvechting om een einde aan het leven te maken soms uitdrukkelijk ter sprake.
Bovendien wordt de nodige aandacht geschonken aan het feit dat de duivel vroegere zonden in herinnering roept en voor de stervende uitvergroot: Je bent een echtbreker, een dronkaard, een materialist. De boze confronteert de stervende vooral met zijn ongebiechte zonden. Over zijn goede werken zwijgt hij.
Het laatste motief is dat van de gemeenschap aan het lijden en sterven van Christus. De gedachte hierachter is dat de stervende gelovige gemeenschap heeft met de stervende Christus en Hem in Zijn lijden en sterven navolgt. Concreet krijgt dit gestalte in de vraag die men soms aan de stervende stelt om de zeven kruiswoorden van Christus na te zeggen en een blik te slaan op een afbeelding van het kruis van Christus. Ook verwijzingen naar voorbeeldgeschiedenissen van heiligen uit de Bijbel en uit de kerkgeschiedenis die in het geloof zijn gestorven, hebben hier hun betekenis.
Leer te leven
De Reformatie heeft veel van dit middeleeuwse gedachtegoed overgenomen, maar het wel gereinigd van rooms-katholieke trekken. Belangrijk is in dit opzicht vooral dat Luther en Calvijn sterker dan in de middeleeuwen doorgaans het geval is, benadrukken dat men het niet op het einde van het leven moet laten aankomen. Tijdens het volle leven en niet pas bij het stervensproces moet een christen zich oefenen in de gedachten aan de dood. Het hele leven moet volgens Calvijn een overdenking zijn van het toekomende leven.
Een ander opmerkelijk verschil met de middeleeuwen is dat de reformatorische stervensbegeleiding gezuiverd wordt van de steun die ontvangen zou worden van de sacramenten, allerlei rituelen en het aanroepen van de heiligen. Alle nadruk ligt op de vermaning en vertroosting door het Woord en de weg van het gebed.
Deze lijnen worden in het Engelse puritanisme en de Nederlandse Nadere Reformatie doorgetrokken. In deze kringen verschijnen allerlei geschriften over de voorbereiding op het sterven, vaak onder de Griekse titel ”Euthanasia” (Hoornbeeck). Dat woord betekent hier zoveel als: de kunst van het zalig sterven.
Allerlei motieven uit middeleeuwse geschriften keren hierin terug. Typisch roomse elementen treden echter terug en alle nadruk ligt nu op de waarde van Woord en gebed aan het sterfbed. De ziekentroost die aan het slot van ons psalmboek staat, laat dat duidelijk zien. Minstens zo belangrijk is echter dat de nadere reformatoren benadrukken dat de voorbereiding voor het sterven in dit leven moet beginnen. Het hele leven dient een voorbereiding te zijn voor de eeuwigheid.
Lessen voor levenden
Wat kunnen we van dit alles leren? Ik noem twee belangrijke punten. In de eerste plaats worden we door deze geschriften herinnerd aan de realiteit en het eigenlijke karakter van de dood. Voor mensen uit de middeleeuwen en de zestiende en zeventiende eeuw is de dood ten nauwste verweven met het leven. Wanneer we afbeeldingen van sterfbedden uit deze tijd zien, blijkt dat mensen sterven te midden van hun verwanten en vrienden. Begrafenissen zijn ook publieke gebeurtenissen waarbij een hele gemeenschap betrokken is.
In onze tijd bestaat de sterke neiging de dood zo veel mogelijk uit het volle leven weg te bannen. Veel mensen sterven eenzaam in ziekenhuizen en begraafplaatsen liggen nogal eens verscholen aan de rand van de bebouwde kom.
Niet alleen de plaats van de dood in het leven is veranderd. Er is ook nogal wat gewijzigd in de visie op de dood. Voor massa’s mensen is de dood niet meer „de bezoldiging van de zonde”, „de koning der verschrikking” of „de laatste vijand.” De dood hoort gewoon bij het leven en is daarvan de afsluiting. Hij wordt zelfs wel „het laatste stadium van innerlijke groei” genoemd (Kübler-Ross).
Nu is in dit soort visies niet zomaar verandering te brengen. Maar laat de kerk in haar prediking én in haar getuigenis naar buiten helder en duidelijk blijven wijzen op de realiteit van de dood en op zijn werkelijke karakter. Laat dat vooral ook ernstig en bewogen gebeuren, zoals ooit de Engelse puritein Richard Baxter het onder woorden bracht: „Ik preekte als iemand die preekte voor de laatste keer en als een stervende tot stervenden.” Misschien gaat deze eeuwigheidsernst –ook in de kerk– wel te veel ontbreken.
Maar betekent dit geen wereldmijding? Iemand als Calvijn heeft sterk benadrukt dat heel ons leven in het teken van de overdenking van het toekomende leven moet staan. Tegelijkertijd zegt hij echter met grote nadruk dat ieder mens in dit leven van Godswege verplicht is zijn aardse roeping trouw te vervullen. Bovendien mogen wij Gods goede gaven in dit leven ook dankbaar ontvangen en genieten.
Dat alles staat echter wel in het perspectief van de eeuwigheid. Als het goed is, zijn wij hier op aarde vreemdelingen, op weg naar een beter vaderland. Om die reden mogen we de pinnen van onze levenstent niet te diep in deze aarde slaan. De Bijbelse notie van het vreemdelingschap moet in onze tijd opnieuw worden leren gespeld; dat is wel duidelijk. Zij is namelijk sterk aan het verzanden. Maar mogelijk dwingen de maatschappelijke en politieke ontwikkelingen tot een heroriëntatie.
Midden in de dood
Dat is natuurlijk niet alles. Bijbels gezien heeft het leven van vreemdelingen een rijk perspectief (Hebr. 11:8-9). Ware gelovigen mogen weten dat aan het einde van de pelgrimsreis een eeuwig ”thuis” wacht (Joh. 14:2; 2 Kor. 5:1). Daarvan mogen zij iets zien in het leven en bij het sterven.
Dat perspectief zal ook rond hun sterven voor henzelf en voor degenen die zich met hen in liefde verbonden weten tot troost zijn. Daarom wijzigt Luther in zijn verklaring van Psalm 90 de oude middeleeuwse versregel. Hij zegt: „Wij zijn niet alleen midden in het leven door de dood omvangen”, maar „midden in de dood zijn wij door het Leven omvangen!”