„Ssst! Daar komen Ivo en Edith aan...”
Elke vrijdagmorgen zorgen premier Rutte en vicepremier Verhagen dat zij een kwartiertje voor de andere bewindslieden in de Trêveszaal arriveren. Kunnen ze even bijpraten en onder vier ogen wat zaken voorkoken. Vrijdag ging, zeggen ingewijden, hun gesprek als volgt.
Verhagen: „Zeg Mark, heb jij deze week kranten gelezen?”
Rutte: „Tuurlijk, Maxime. Financial Times, Frankfurter Allgemeine, Le Monde…”
Verhagen: „Neeeh! Ik bedoel Nederlandse.”
Rutte: „Hoezo? Was er iets bijzonders dan?”
Verhagen: „Steeds meer media suggereren dat wij overwegen om halverwege de rit de PVV als gedoogpartner in te wisselen voor anderen. Voor D66, GL en de CU bijvoorbeeld. Let wel: serieuze kranten, hè? Het Financieel Dagblad hintte er met Prinsjesdag al op. En deze week vond ik het ook in Trouw.”
Rutte: „Ha, ha! Hoe vermakelijk. Burgers kunnen tegenwoordig nergens meer op aan. Hoogleraren verzinnen hun eigen onderzoeksresultaten. En journalisten zuigen alles uit hun duim. Ha, ha!”
Verhagen: „Márk! Je begrijpt het niet.”
Rutte: „Huh?”
Verhagen: „Het gaat er niet om of het verzonnen is. Het gaat erom of het een goed idee is.”
Rutte: „Nou?”
Verhagen: „Ik vind het zo gek niet. Toen wij in 2010 onze gedoogconstructie bedachten, beseften we niet dat het thema Europa in de nationale politiek zó belangrijk zou worden. We breken ons aan het Binnenhof elke week het hoofd over Brussel. Op die manier begint het knap irritant te worden dat we een gedoogpartner hebben die spuugt op Europa.
En die extra bezuinigingen die eraan zitten te komen, dat gaat –wat ik je brom– heibel geven. Vier miljard bezuinigen op ontwikkelingssamenwerking? Geert lijkt knettergek geworden. We moeten van hem af.”
Rutte: „Maar dat kán toch helemaal niet?”
Verhagen: „Waarom niet? Wij christendemocraten doen daar niet moeilijk over. Ik heb veel geleerd van mijn voorgangers, Ruud en Jan Peter. Beiden regeerden een tijdlang met jouw partij, de VVD. Maar toen dat spaak liep; dumpen die hap. En vrolijk verder regeren met de PvdA. Als je maar op het pluche blijft, zeg ik altijd.
Ja, sorry Mark, het klinkt hard. Maar zo is de politiek.”
Rutte (met een grijns): „Aha, ik begrijp het, jij koerst aan op nieuwe verkiezingen?”
Verhagen: „Dát zou jij wel willen, hè? De VVD opnieuw de grootste, en het CDA verschrompeld tot een soort ChristenUnieformaat. Neeeh, we moeten zónder verkiezingen van gedoogpartner wisselen. Als de discussie over extra bezuinigingen zich volgend jaar toespitst, en Wilders de hakken in het zand zet, gaan we het gedoogakkoord openbreken. Blijft hij dan nog halsstarrig, dan schuiven we hem aan de kant. En sluiten we een gedoogakkoord met linkse fracties. De Nolensdoctrine laat dat toe, in het uiterste geval.”
Rutte: „Maxime, ga jij nu even je lesgeld terughalen. Kom, wij Leidse historici weten toch beter? Het enige voorbeeld uit de parlementaire geschiedenis is dat van 1965, toen het kabinet-Marijnen viel en –tot veler verrassing– opgevolgd werd door het kabinet-Cals, een ministersploeg van een geheel andere politieke samenstelling. En dat alles zonder verkiezingen. Handboeken over staatsrecht spreken daar nog altijd schande van. In de trant van: eens maar nooit weer. Nee, dat kunnen we echt niet maken.”
Verhagen: „Ach, wat maakt dat nu uit…”
Rutte: „Wat dat uitmaakt?! Doe effe normaal, man!”
Verhagen: „Ja, wat nou? Doe zelf effe normaal!”
Na een bulderende lach vervolgt de CDA-leider: „Hier zit nu net het punt, Mark. Wij doen al een jaar lang niet normaal. De formatie was abnormaal. We omzeilden Lubbers. We bruuskeerden de koningin. We verzonnen een nieuwe figuur, de gedoogconstructie. Allemaal volstrekt niet normaal. Een minderheidskabinet dat toch op een meerderheid in de Kamer boogt. Lévend staatsrecht, noemden we dat toch? Waarom zouden we er dan niet nóg een element aan toe kunnen voegen? Wij historici schríjven geschiedenis, Mark.
Nu ja, voor Kees van der Staaij, een eerlijke vent, zou het sneu zijn…”
Rutte: „Nu niet opeens sentimenteel gaan doen, Maxime. Dat bewaar je maar voor CDA-congressen.”
Verhagen: „Ssst! Daar komen Ivo, Piet Hein en Edith al aan. Later praten we verder. Oké?”