Muziek

Overleden musicus De Wolff niet in een hokje te plaatsen

ZWOLLE – De deze week in het ziekenhuis in Zwolle overleden dirigent en organist Charles de Wolff was in geen muzikaal hokje te plaatsen. Hij ging zijn eigen gang en dwong respect af door zijn grote muzikaliteit én virtuositeit.

Evert van Dijkhuizen
25 November 2011 16:55Gewijzigd op 14 November 2020 17:53
Foto RD, Anton Dommerholt
Foto RD, Anton Dommerholt

De laatste zes jaar van zijn leven was het stil rond de maestro. In 2005 kwam er onverwacht een einde aan zijn glansrijke muzikale carrière. De Wolff werd een paar dagen voor de opname van een nieuwe orgel-cd getroffen door een beroerte. Hij kon aanvankelijk weinig meer, knapte later weer iets op, maar sleet sindsdien zijn dagen in stilte in zijn woning in de bossen bij Vierhouten.

Verbitterd over dat radicale einde was De Wolff allerminst, liet hij in 2008 in een interview met het familieblad Terdege weten. „Ik ben dankbaar dat ik 60 jaar orgel spelen en 40 jaar dirigeren mocht.” En nuchter als hij was, zag hij ook een voordeel van zo’n afscheid: „Sommige musici gaan tot het laatste moment door. Ze kunnen eigenlijk niet meer, maar blijven toch concerten geven. Je hoort het aan hun spel. Ik bedoel maar: je kunt ook te lang doorgaan. Dat is mij bespaard gebleven.”

De Wolff studeerde orgel bij dr. Anton van der Horst aan het conservatorium in Amsterdam. Van der Horst roemde de techniek van diens leerling: „Dit is het grootste orgeltalent van na de Tweede Wereldoorlog. Hij bedoelde mij”, aldus De Wolff, die tijdens concerten en plaatopnames bewees dat er geen zee te hoog ging voor hem. Op zijn repertoire stonden steevast grote orgelwerken, tot en met de moderne toe. Hij speelde ze trefzeker, muzikaal en overtuigend. Het geheim? Toonladders studeren. Urenlang per dag. De Wolff adviseerde jonge organisten hetzelfde te doen om zich met internationale toptalenten te kunnen meten.

De Wolff, die een bijzondere band had met het Schnitgerorgel in de Zwolse Michaëlskerk, was ook dirigent. Meer dan dertig jaar leidde hij de Nederlandse Bachvereniging, waarmee hij elk jaar de Matthäus Passion uitvoerde in de Grote Kerk in Naarden. Ook stond De Wolff op de bok tijdens de inhuldiging van koningin Beatrix in 1980 in de Amsterdamse Nieuwe Kerk. Hij dirigeerde toen de Krönungsmesse van Mozart. Een kwarteeuw stond De Wolff voor het Noordelijk Filharmonisch Orkest en evenzolang voor het Concertgebouwkamerorkest.

De combinatie van spelen en dirigeren vond hij zelf ideaal. „In de zomer gaf ik orgelconcerten, want dan waren het koor en het orkest met vakantie. De rest van het jaar dirigeerde ik. Zo simpel lag dat. Ik heb die combinatie altijd boeiend gevonden. Het dirigeren beïnvloedde mijn spelen; het heeft mij veel rijkdom als organist gebracht.”

De Wolff was niet in een muzikaal hokje te plaatsen. Hij ging zijn eigen gang en liet zich als organist weinig in met collega’s. „Het organistenwereldje is een beetje een bekrompen wereldje. Organisten kunnen vaak weinig anders dan praten over orgels. Er zijn meer dingen in het leven die je interesse behoren te hebben.”

Bach was voor De Wolff absoluut de grootste musicus aller tijden. Zijn lievelingswerk was de Passacaglia in c. Hij kreeg voor de uitvoering ervan de prestigieuze Edison-prijs. Het –legato– Bachspel van De Wolff werd door anderen soms als gedateerd afgedaan. Zelf veegde hij dat verwijt laconiek van tafel. „Ach, de opvattingen over hoe we Bach moeten spelen, veranderen om de 30 jaar. Minstens.”

Het favoriete instrument voor De Wolff was uiteindelijk niet het orgel, maar de menselijke stem. „De stem is het oudste instrument. Vocaliteit is het uitgangspunt voor alle muziek, ook instrumentale. Een goede violist probeert zijn instrument te laten zingen, een goede organist ook.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer