Het onderwijs: een prachtige baan én een hondenbaan
Iedereen heeft verstand van en een oordeel over het onderwijs. Ik werd er weer eens mee geconfronteerd toen ik, door ziekte gedwongen, halverwege de dag thuiskwam en aan de huisdeur begroet werd door een bekende met een veelbetekenende blik. De blik ging vergezeld van de woorden: „Het zit er weer op zeker?” Als verstand gebaseerd is op eigen wijsheid en een oordeel voorafgegaan wordt door een voorzetsel, moet je als scribent oppassen: je krijgt zeker kritiek. Toch kan ik het niet laten om een duit in de discussiezak van de onderwijstijd te doen.
Het heeft de politiek behaagd om het thema onderwijstijd opnieuw op de agenda te plaatsen. Al tijden wordt er gesteggeld over de vraag hoeveel lesuren leerlingen in het voortgezet onderwijs jaarlijks voorgeschoteld dienen te krijgen. Kunnen ze volstaan met 1000 klokuren of moet er toch weer een uitbreiding naar 1040 plaatsvinden? Want zoals bekend gaat het niet goed met rekenen en taal. Elk uurtje extra telt dan toch maar weer. In veertig uur kun je heel wat basisvaardigheden bijbrengen.
Politiek is een vreemd bedrijf. Men zegt er vaak andere dingen dan men bedoelt. Zou Den Haag werkelijk geloven dat veertig lesuren op jaarbasis extra een daadwerkelijke kwaliteitsimpuls betekenen voor rekenen en taal? Of wil men gewoon een statement maken bij het volkssentiment dat docenten een luizenbaan hebben? Zou men echt geloven dat de moeizame weken aan de franjes van het schooljaar effectiever benut kunnen worden als men leerlingen langer op school houdt?
Hebben ze in Den Haag wel eens lesgegeven aan vermoeide pubers als de temperatuur oploopt tot boven de 25 graden? Het is opvallend dat juist de PVV pleit voor meer onderwijstijd. Met zo’n voorstel kun je bij je achterban aankomen: veertig klokuren meer onderwijstijd betekent een week minder vakantie voor leerkrachten. Prima toch?
Niet alleen politiek, ook onderwijs is een vreemd bedrijf. Al eerder haalde ik in deze rubriek het gedicht ”Tussenuur” van Ida Gerhardt aan. Daarin noemt zij haar werk als lerares „mijn prachtige, mijn hondse baan.” „Voor een rechtgeaarde docent”, schreef ik toen, „is dat herkenbaar: een prachtige baan én een hondenbaan. Altijd het gevecht met de onwil, het gebrek aan motivatie, de neiging de orde in de klas te verstoren. Maar ook altijd de vreugde van een geslaagde les, een gesprek van hart tot hart, een blik van herkenning.”
Een rechtgeaarde docent gaat zuchtend zijn gang, maar zijn werk inruilen voor iets anders? Nooit! Waar vind je meer bevrediging dan in de omgang met jongeren, in een geslaagde les? Leraar zijn is een vak apart. Geen broodwinning, maar een roeping. Een ambt eigenlijk. De samenleving heeft het beste wat zij bezit aan je toevertrouwd. Wat een verantwoordelijkheid.
Diezelfde samenleving heeft de neiging het onderwijs steeds meer te zien als een productieproces: als de processen maar goed verlopen en je de juiste methodes gebruikt, dan is de uitkomst gewis. Het onderwijs is echter geen koekjesfabriek. Er gelden niet de wetmatigheden van het industrieel bedrijf. Een extra input van veertig klokuren zal niet per definitie leiden tot een output van hogere resultaten. Integendeel, het zou zomaar kunnen dat die extra uren achteruitgang tot gevolg hebben.
Topprestatie
De resultaten van het onderwijsproces zijn niet alleen afhankelijk van de inspanningen van de docent. Ze hebben ook met klassenklimaat, groepssamenstelling en motivatie van de leerlingen te maken. Dat maakt lesgeven zo spannend. Een goede docent is voortdurend op zoek naar aansluiting met de groep, naar aanknopingspunten om de leerstof dichtbij te brengen. Hij werkt niet een draaiboek af om vervolgens van succes verzekerd te zijn.
Lesgeven vraagt creativiteit en flexibiliteit. Voortdurend moet er geanticipeerd en gereageerd worden op de klas, bewaakt worden of de gekozen methodiek de juiste is, vastgesteld worden of de klas de lesstof verwerkt en daarmee aan het leren is. En juist omdat binnen dit proces steeds geswitcht wordt tussen klas en individuele leerlingen, is uiterste concentratie van de docent vereist.
Een buitenstaander kan dat moeilijk begrijpen, maar het is echt waar: het geven van een goede les geeft bijzonder veel voldoening, maar je wordt er hondsmoe van. Een gemiddelde docent moet zich vijf à zes keer per dag opladen om tot een topprestatie te komen. Geen wonder dat hij aan het eind van de dag even moet uitblazen. Met als gevolg dat de lesvoorbereiding tot ’s avonds blijft liggen en het werk een groot deel van de dag gaat beslaan.
Docenten hebben meer vakantie dan andere beroepsgroepen. Het zij hun gegund. Ze hebben die hard nodig om bij te komen, om achterstallig werk te doen, om hun vak bij te houden.
Laat de samenleving hun vooral de ruimte schenken om hun mooie werk goed te doen. In de wetenschap dat zij de professionals zijn. In het besef dat jongeren vormen meer is dan hun vaardigheden bijbrengen. Zeker daar waar het onderwijs ook een levensbeschouwelijke component heeft.
Onderwijzen en doen of helpen onderwijzen. U heeft er toch wel vertrouwen in?
Reageren? welbeschouwd@refdag.nl