Paars was in 2010 zeer reële optie
DEN HAAG – De vorming van een paarspluskabinet was tijdens de formatie van 2010, ook vanuit VVD-leider Rutte bezien, een zeer reële optie, betoogt journalist Bert Bukman in zijn boek ”Het slagveld. De lange weg naar het kabinet-Rutte”, dat morgen wordt gepresenteerd.
„Let op, het gaat klappen”, sms’t Pechtold naar Halsema, die 10 meter verderop aan de ovale onderhandelingstafel zit. Halsema begrijpt het niet. „Hoezo?” sms’t ze terug. Pechtold: „Mark heeft een das om en hij heeft geen papieren bij zich. Hij gaat straks de pers te woord staan.”
De opmerkzame en altijd alerte D66-leider had gelijk. Die morgen, dinsdag 20 juli 2010, gaf Rutte, na ruim twee weken intensief onderhandelen, de besprekingen over ”paars plus” op.
Maar waaróm gaf de VVD-leider er de brui aan? Een theorie die destijds en later de ronde deed, is dat Rutte deze combinatie ten diepste niet wilde en al die tijd heimelijk de voorkeur gaf aan een rechtse coalitie. Die voorkeur zou bij hem nog versterkt zijn door het feit dat tijdens de paarse onderhandelingen de PVV gestaag steeg in de peilingen.
Toch klopt er van die veronderstelling niets, schrijft Bert Bukman in ”Het slagveld” (uitgegeven bij Meulenhoff, Amsterdam), een boek waarin de freelancejournalist uitvoerig en met vermelding van interessante details de roerige formatie van 2010 beschrijft.
Paars plus had wel degelijk een goede en serieuze kans van slagen, betoogt de auteur. In de eerste plaats omdat er tussen de vier partijen, VVD, PvdA, D66 en GroenLinks, voldoende inhoudelijke overeenkomsten waren. Zeker, de VVD wilde meer bezuinigen dan de andere drie, maar op dat punt hoefde het absoluut niet te breken. Er lag een kansrijk, door Pechtold verzonnen compromis op tafel, waarbij men sowieso 15 miljard zou bezuinigen en waarbij men 3 miljard aan bezuinigingen als optioneel beschouwde.
Verder waren er overeenkomsten tussen de partijen over het energiebeleid, de zorg en de woningmarkt. Opmerkelijk was dat Rutte bereid bleek de hypotheekrenteaftrek ter discussie te stellen. Het was voor het eerst dat de anderen een vooraanstaande VVD’er zoiets hoorden zeggen.
Over de immateriële punten waren de vier het roerend eens. Er moest een progressievere wetgeving komen op het gebied van medisch-ethische kwesties, zoals stamcelonderzoek en euthanasie. De winkelopenstelling op zondag moest verruimd worden. Gemeenten zouden volgens de onderhandelaars gedwongen moeten worden trouwambtenaren die geen homohuwelijk willen sluiten, te ontslaan. En de flitsscheiding moest, zo vond men, opnieuw worden ingevoerd.
Minstens zo belangrijk als programmatische overeenstemming was het feit dat de drie mannen en één vrouw het persoonlijk uitstekend met elkaar konden vinden. Daardoor ontstond er in de vergaderruimten aan het Binnenhof al snel een opgetogen stemming: we willen dit alle vier, dit gaat lukken.
Die positieve grondhouding had ook Rutte, schrijft Bukman. „Paars plus is voor hem de enige overgebleven optie om premier te worden, en dat is inmiddels zijn grootste wens. Als de peilingen in de beginfase even tegenzitten is dat niet zo’n punt, daar kan hij tegen, dat heeft hij immers ten tijde van Rita Verdonk wel erger meegemaakt. Als er na afloop van de formatie maar een goed verhaal is te vertellen, waarmee je de kiezers overtuigt en dat het ongetwijfeld kritische erelid Hans Wiegel de wapens uit handen slaat.”
Waar knapt het dan toch op af? Om te beginnen op de twee informateurs Rosenthal en Wallage. Hoewel beiden al jaren in de landspolitiek meeliepen, wisten zij op de paarse formatiebesprekingen niet de nodige druk te zetten, was de chemie tussen hen slecht en voerden zij een matige regie.
Maar spaak liep het uiteindelijk toch vooral op PvdA-leider Cohen, die vond dat Rutte „overvroeg” en als reactie daarop zelf maar nauwelijks van zijn plek kwam. Cohen had weinig begrip voor de lastige positie van Rutte, schrijft Bukman. Hij zag maar niet in dat de VVD-voorman best wilde, maar gezien de weerstand in delen van de VVD tegen paars wél met een goed onderhandelingsresultaat thuis moest komen.
Bovendien maakte de PvdA-leider een voor hem catastrofale vergissing. Hij ging ervan uit dat de vorming van een rechts kabinet –gezien de grote weerstand bij tal van politici tegen Wilders– toch niet zou lukken en dat Rutte later met hangende pootjes bij hem terug zou komen. Maar dat was buiten de waard gerekend. Zo bereidde, aldus de auteur van ”Het slagveld”, Cohen in feite de weg naar de gedoogconstructie met de PVV doordat hij paars plus „uit zijn handen liet vallen.”
Gek genoeg geldt hetzelfde voor een andere grote criticaster van Wilder, de CDA’er Klink. Ook hij had de rechtse coalitie tegen kunnen houden, schrijft Bukman, als hij na het openbaar worden van zijn grote bezwaren tegen samenwerking met Wilders gewoon in de Kamer was blijven zitten.
Het is nagenoeg zeker dat de twee partijleiders Rutte en Verhagen het niet aangedurfd zouden hebben met maar liefst drie dissidente CDA-Kamerleden het avontuur van de gedoogconstructie aan te gaan. En het is haast even zeker dat Wilders het nooit geaccepteerd zou hebben te gaan samenwerken met een CDA-fractie waarvan ‘verrader’ Klink nog deel uitmaakte.