Protestantse erfenis tegen de monomaniakalen
Abraham Kuyper bracht in zijn tijd de gedachte van een pluriforme decentrale samenleving in stelling tegen het liberalisme. Een visie die hoogst actueel is voor onze eigen tijd, vindt dr. Bart Jan Spruyt.
Wat is de betekenis van het protestantisme voor de politieke ordening van Nederland geweest? Die vraag lijkt me goed te beantwoorden. We moeten het dan hebben over Abraham Kuyper, de briljante, populistische aanvoerder van de gereformeerde kleine luyden, stichter van een eigen kerk, een eigen politieke partij, een eigen krant en een eigen universiteit. Het kabinet dat Nederland van 1901 tot 1905 regeerde droeg zijn naam.
Kuypers tomeloze energie en talloze activiteiten werden gedragen door een maatschappijvisie die hij aanduidde met het begrip ”soevereiniteit in eigen kring”. Hij bedoelde ermee dat de verschillende ”levenskringen” in de samenleving (zoals gezin en kerk, onderwijs en economie) onafhankelijk van elkaar en van de staat moeten zijn en hun eigen regels moeten kunnen vaststellen. Deze gedachte creëerde de mogelijkheid voor de oprichting van organisaties die niet onder de verantwoordelijkheid van de staat vallen, en heeft daarmee een belangrijke bijdrage geleverd aan het ontstaan van de verzuilde samenleving die Nederland zo lang is geweest.
Kuyper bracht deze gedachte van een decentrale, pluriforme samenleving in stelling tegen het liberale denken dat in zijn tijd heerste. In zijn oorsprong was Kuypers idee een revolutionair concept, ingebracht in verzet tegen een dominante manier van denken. Of beter gezegd, nauwkeuriger nog: Kuypers idee van een decentrale, pluriforme samenleving waarvan de grenzen van de publieke ruimte niet door de macht worden gedefinieerd, is een oerconservatief concept dat in zijn dagen een revolutionaire uitwerking had.
Scheidsrechter
Wat dat conservatisme betreft: in zijn befaamde essay ”On being conservative” heeft de Engelse filosoof Michael Oakeshott de conservatieve visie op de overheid als volgt gedefinieerd: „Het is de taak van de overheid geen overtuigingen of activiteiten aan haar onderdanen op te leggen, niet hen op te voeden of te onderwijzen, niet hen beter of gelukkiger te maken, of wat dan ook; de taak van de overheid bestaat uitsluitend in besturen. Dat is een specifieke en beperkte activiteit. Het beeld van de bestuurder is het beeld van de scheidsrechter die de taak heeft om de spelregels te handhaven, of het beeld van de voorzitter die een debat leidt volgens bekende regels maar er zelf geen deel aan neemt.” Er zijn monomaniakalen die het hier niet mee eens zijn, aldus Oakeshott, mensen die diversiteit niet kunnen accepteren en hun onderdanen liever hun eigen droom opleggen. We moeten dat maar tolereren, dat zulke mensen er zijn. Maar waarom zouden we ons door hen laten regeren?
Liberalen, sommige liberalen, hebben de neiging de publieke ruimte te willen definiëren. Dat wil zeggen: volgens liberalen zijn er gemeenschappelijke wetten en waarden die iedereen moet onderschrijven. Tegenwoordig gaat het dan vooral om het gelijkheidsbeginsel, dat steeds radicaler wordt gedefinieerd. Liberalen noemen hun seculiere waarden ”neutraal”, en begrijpen slechts zelden dat zij de enigen zijn voor wie die waarden neutraal zijn.
Deze liberale mentaliteit is in Kuypers tijd vooral onder woorden gebracht door Jan Kappeyne van de Coppello. Op 8 december 1874 sprak hij in de Tweede Kamer over het onderwijs en beet de onwillige protestanten van die dagen toe dat „die minderheid maar moest worden onderdrukt, want dan is zij de vlieg, die de ganse zalf bederft, en heeft zij in deze maatschappij geen recht van bestaan.” Je deelt onze waarden, en zo niet, dan heb je je buiten de orde geplaatst en mag je niet meer meedoen, luidt uiteindelijk het liberale credo.
Het protestantse verzet tegen het monomaniakale denken van de liberalen was gericht tegen een liberale overmacht die een deken van eenheid over de samenleving wilde uitspreiden. Ze hebben dat succesvol gedaan, want Nederland is altijd een land geweest met veel ruimte voor alle manieren van denken en leven, zolang iedereen zich maar aan de wet hield.
Revolutionair
Het type samenleving (de verzuilde) dat uit dit denken is ontstaan, bestaat niet meer. Dat wil echter niet zeggen dat dat denken daarmee alle relevantie heeft verloren. Integendeel. Een groeiende meerderheid in de Nederlandse samenleving wil de rechten en vrijheden die minderheden altijd hebben genoten, drastisch inperken. Door nieuwe wetten, bijvoorbeeld tegen de rituele slacht of tegen jongensbesnijdenis. Of door het in stelling brengen van artikel 1 van de Grondwet, waardoor de eigen identiteit van bijzondere scholen of verenigingen steeds meer onder druk wordt gezet. De SGP is al veroordeeld door de Hoge Raad en christelijke scholen leven met het vooruitzicht van een wetsvoorstel dat hen een acceptatieplicht oplegt, zodat zij niet langer zelf kunnen bepalen welke leerlingen en leraren ze aannemen.
Dit monomaniakale liberalisme wint aan macht en invloed, vrees ik. Het is een manier van denken die door de paarse fracties plus GroenLinks wordt gedeeld en ook door de PVV, zo wordt steeds meer duidelijk uit de standpunten van Wilders en de zijnen over de rituele slacht en de gewetensbezwaarde ambtenaar. Het probleem is dat minstens de helft van de PVV-fractie uit extreem rechtse D66’ers bestaat. Die worden ’s morgens niet gewekt door het verlangen om de joods-christelijke beschaving te laten overleven.
Het conservatieve concept van Kuyper heeft in een verzuilde samenleving een behoudend, conserverend effect gehad. Het was in het begin revolutionair in zijn uitwerking, en zal dat nu weer zijn in de strijd tegen de liberalen van nu. Zolang er nog van die Kappeyne van de Coppello’s in de Nederlandse politiek rondlopen, moet de protestantse erfenis herdacht en bewaakt worden.
De auteur is voorzitter van de Edmund Burkestichting. Dit artikel is ontleend aan zijn bijdrage vrijdag op het jubileumcongres van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlandse Protestantisme.