Laat de klem in de prediking vandaag de dag niet ontbreken
Het kerkelijke en geestelijke leven in de gereformeerde gezindte bevindt zich, voor zover ik kan waarnemen, niet op een hoog geestelijk peil. De kolommen van deze krant getuigen daarvan. In boeken en tijdschriften wordt de zorgvolle situatie besproken en geanalyseerd.
Geloofszekerheid is voor velen een moeilijke vraag geworden. Het materialisme heeft velen in zijn greep. En onder jongeren is er ook heel wat aan de hand. Zo kunnen we nog wel even doorgaan met verschijnselen die vragen oproepen. Wat is het antwoord op al deze vragen?
Onlangs las ik een boek met preken van Thomas Boston, ”Om de uitnemendheid van Christus”. Dergelijke boeken brengen je bij de zaak waar het in de kerk om zou moeten gaan. Zomaar een enkele zin uit dit boek is al leerzaam. „De gelovigen betaamt open en onomwonden hun zeer hoge achting voor Christus te belijden.”
Christus en Zijn gerechtigheid is wat de predikers van vroeger tijden heeft gedreven. Wat daarbij vooral opvalt zijn de grote ernst en de aangrijpende klem waarmee het Evangelie werd gebracht. Boston en andere puriteinen brachten een boodschap waarin de radicaliteit van zonde en genade helder doorklonk. De zonde werd in zijn huiveringwekkende aard en gevolgen aangewezen, Christus werd gepreekt als absoluut noodzakelijk tot zaligheid en het ware geloof was het enige middel dat een zondaar met Christus verbond.
Wat me in het boekje van Boston ook opviel was de klemmende ernst waarmee hij de onherboren zondaren benadert. In deze preken geen spoor van de gedachte dat de scheidslijn langs de kerkmuur loopt. In de kerk zijn bekeerden en onbekeerden, gelovigen en ongelovigen. Onderscheid maken was voor puriteinen kennelijk belangrijk. Met veronderstellingen hebben ze niet gewerkt. De waarheid is dat er altijd twee soorten hoorders zijn. Wellicht dat we daar vandaag nog van kunnen leren. Hoe groot en hoe rijk het verbond ook is, het is geen garantie dat het met alle hoorders ook wel goed komt. Integendeel.
Aan de andere kant treft het ook dat Boston niet blijft steken in beschrijvingen en wensen. Hoorders worden aangespoord. Ook de onbekeerde hoorders worden regelrecht naar Christus verwezen. Er wordt niet alleen gezegd dat bekering en geloof nodig zijn. Hoorders worden bevolen zich te bekeren en te geloven. Christus wordt immers verkondigd „met bevel van bekering en geloof” (DL II, 5). Predikers moeten niet veronderstellen en ook niet alleen wensen, maar zondaren bevelen zich te bekeren en te geloven. Door dergelijke vermaningen, wordt, aldus de Dordtse Leerregels, „de genade medegedeeld” (DL III/IV, 17).
„Jonge zondaars, jullie die de wereld intrekken: Christus is blij als Hij van jullie is. Spreuken 8 vers 17: „Ik heb lief, die Mij liefhebben; en die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden.” Oude zondaars: Christus is blij als Hij van u is, ook al hebt u Zijn roep vaak afgewezen. Hij sluit niemand van u uit. Ik smeek u dat u zichzelf niet zult uitsluiten. Jesaja 55 vers 1: „O alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja, komt, koopt zonder geld en zonder prijs, wijn en melk.” Christus bewijst dat Hij gewillig is om van u te zijn”, aldus Boston.
Hoe komt het toch dat deze predikers Christus en Zijn gerechtigheid zo indringend aan het hart van onverschillige zondaren hebben gelegd? Natuurlijk is dat een eis vanuit de Bijbel. Geloof is niet alleen een gave maar ook een gebod (1 Joh. 3:23). Bekering is niet alleen een geschenk, maar ook een eis (Matth. 4:17). Zonder bekering en geloof zal geen mens behouden worden. De bevelen in de Bijbel willen ook de noodzaak van bekering en geloof benadrukken. Maar wellicht is er meer waarom predikers van eertijds dergelijke zaken zo hebben geleerd en gepreekt.
De preken van Boston zijn uitgesproken rond 1700. Dat was de oude wereld. Een wereld die totaal anders was dan onze wereld. Het was de wereld van massale kindersterfte, van veel lagere levensverwachtingen, van moeders die in het kraambed stierven van honger en besmettelijke ziekten, van brandgevaar en pijn. Kortom, een wereld die wij ons bijna niet meer kunnen voorstellen.
Een wereld ook waarin de dood elk uur kon toeslaan en waarin dagelijks en wekelijks mensen naar het graf werden gedragen. De predikers stonden destijds voor een gemeente waarvan ze niet wisten of alle mensen de volgende zondag weer in de kerk zouden zitten. Het zou goed kunnen zijn dat sommige hoorders zouden overlijden, dat gestorven kinderen begraven moesten worden, dat er moeders bij een bevalling zouden sterven, en zo meer. Het was leven als een stervende tussen de stervenden.
Als de dood zo tastbaar en zichtbaar aanwezig is, zou dat een prediker onberoerd laten? Zou dat ook niet doorklinken in ernst, drang, bewogenheid met de schare? De tijdsomstandigheden zullen mede de klem en de ernst in de prediking hebben bepaald.
Vandaag de dag liggen dingen wellicht anders. We hebben een welvarend leven. De gemeente komt van zondag tot zondag samen. En wat we deze keer niet preken kan een andere keer. Maar zijn we ondertussen niet heel erg een kind van onze tijd geworden? Klinken de preken uit vroeger tijden zo anders, zo christocentrisch, zo indringend omdat wij niet meer werkelijk staan tussen de levenden en de doden?
Het is een vraag die een prediker van het Evangelie bezig kan houden. In Boston treft hij een leerzame spiegel van een man die als een stervende sprak tot stervenden, in de meest letterlijke zin. Laat die klem vandaag de dag niet verdwijnen. We preken met „bevel van bekering en geloof.” Zo belijden wij. Ook in 2011.
De auteur is predikant van de gereformeerde gemeente in Amersfoort. Reageren? goedbekeken@refdag.nl