Commentaar: Zout wordt gestrooid, het moet niet klonteren
Aan de Vrije Universiteit in Amsterdam heeft vandaag het congres ”Protestand” plaats. Aanleiding is het jubileum van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (HDC), dat in 1971 werd opgericht. Onder het motto ”Protestand” –bewust geschreven met een d– wil de organisatie nadenken over de ”stand van het protestantisme sinds de jaren zestig”. Centraal staat de vraag hoe we de laatste vier decennia protestantisme moeten duiden.
Het is een thema dat er toe doet. In veertig jaar tijd is de kaart van kerkelijk Nederland ingrijpend veranderd. Het meest in het oogspringende is wel de steeds dieper ingrijpende secularisatie. Anno 2011 moeten we constateren dat de kerk in West-Europa is gemarginaliseerd, zoals drs. W. Dekker in zijn veelbesproken boek ”Marginaal of missionair” duidelijk maakt. Christenen zijn een minderheid geworden. Een minderheid bovendien waarmee de seculiere meerderheid steeds minder bereid is rekening te houden. De discussies over de zondagsrust en de ambtenaren die weigeren een homohuwelijk te sluiten, maken dat pijnlijk duidelijk. De toleratie neemt af.
Tegelijk moeten christenen zich afvragen of zij nog wel beantwoorden aan de roeping die zij in deze samenleving hebben. Jezus zei tegen Zijn discipelen dat ze het zout van de aarde zijn. Met de toegenomen welvaart sinds de jaren zestig heeft het materialisme ook de christelijke kring in zijn greep gekregen – de reformatorische zuil vormt daarop geen uitzondering. Wereldgelijkvormigheid kan in veel zaken zitten, maar met name rijkdom en bezit zorgen ervoor dat mensen hechten aan het aardse bestaan. Ziet de wereld nog wel dat christenen op doorreis zijn naar een beter vaderland? En merkt diezelfde wereld nog dat we oprecht bezorgd zijn over het (eeuwige) heil van onze naaste?
Bijbelgetrouwe christenen hebben zich de afgelopen jaren steeds meer teruggetrokken in de eigen kring. Kerken in grote steden worden gesloten en gesloopt, op de biblebelt verrijzen nieuwe, grotere bedehuizen. Maar ook daar is een terugtrekkende beweging merkbaar. De kerken verlaten het stads- of dorpscentrum en strijken neer aan de rand. Dat is een zelfgekozen marginalisering. Het is best mogelijk dat dit om praktische redenen onvermijdelijk is, maar wordt niet al te gemakkelijk de positie midden in de samenleving opgegeven? Zout wordt gestrooid om te kunnen werken, het moet niet klonteren.
Wat dat betreft kunnen protestanten leren van rooms-katholieken. Hun kerken (in elk geval in de steden) staan dagelijks open voor mensen die behoefte hebben aan een moment van rust en inkeer. Juist in een geseculariseerde maatschappij kunnen mensen rusteloos zoeken naar zingeving. Er groeit een generatie op die niet meer van huis uit vertrouwd is met de Bijbelse boodschap, maar ook minder sterk de neiging heeft om zich ertegen af te zetten dan de generatie-Maarten ’t Hart. Voor deze mensen moet de kerk een reddingsboei zijn waaraan zij zich kunnen vastklampen.
Maar dat alles blijft zinloos als christenen niet zelf iets uitstralen van de liefde van Christus die hen dringt. Zij zijn het zout der aarde. Zij verspreiden, als het goed is, het Licht.