Vrijheid orthodoxe scholen langzaam ingesnoerd
DEN HAAG – Een rechter heeft zich woensdag voor het eerst uitgesproken over de reikwijdte van het begrip ”bijkomende omstandigheden” uit de Algemene wet gelijke behandeling. Een voorlopig sluitstuk in een slepende discussie.
Tijdens de behandeling van de Algemene wet gelijke behandeling in de Tweede Kamer (in 1993) liet de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken, Dales, er geen misverstand over bestaan: christelijke scholen mogen niemand afwijzen vanwege het enkele feit dat hij of zij een homoseksuele relatie heeft of met die partner samenleeft.
De wetgever nam voor het bijzonder onderwijs wel een uitzonderingsbepaling in de wet op. Daarin staat dat het bijzonder onderwijs het recht heeft „om eisen te stellen over de vervulling van een functie, die, gelet op het doel van de instelling, nodig zijn voor de verwezenlijking van haar grondslag.” Maar deze eisen mogen niet leiden tot onderscheid „op grond van het enkele feit van politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat.”
In de wetsgeschiedenis staat deze bepaling te boek als ”de bijkomende omstandigheden”. Deze uitzondering kwam in de wet als tegemoetkoming aan de enorme protesten vanuit de gereformeerde gezindte tegen het voorontwerp van deze wet.
Gisteren sprak de rechter uit dat een school in Oegstgeest ten onrechte een beroep deed op deze bepaling. Dat een onderwijzer nog tijdens zijn huwelijk een homoseksuele relatie is aangegaan; dat hij met zijn nieuw partner ging samenwonen; dat hij zijn nieuwe inzichten tegenover ouders, kinderen en pers verkondigde, het zijn voor de rechter allemaal geen bijkomende omstandigheden.
Al tijdens de wetsbehandeling in 1993 leidde de reikwijdte van deze bijkomende omstandigheden tot uitgebreide discussies. Alle fracties wilden precies de grenzen weten. Maar de regering was niet te vermurwen: de in te stellen Commissie Gelijke Behandeling zou in concrete gevallen uitspraak gaan doen.
Die commissie nam in eerste instantie een gematigd standpunt in. Dat kwam er bijvoorbeeld op neer dat een reformatorische school die leerkrachten een verklaring liet ondertekenen onder andere over homoseksualiteit, daarvoor de ruimte had. In het voorjaar van 2009 radicaliseerde de commissie echter. Toen sprak de commissie uit dat scholen die in de uitwerking van hun identiteit zeggen dat ongehuwd samenwonen of het hebben van een homoseksuele relatie niet past, onderscheid maken op grond van burgerlijke staat en homoseksuele gerichtheid. En dat mag niet meer.
Ondertussen gaat de strijd om de uitzonderingsbepaling in de politiek volop door. D66 heeft een initiatiefwetsvoorstel ingediend om de uitzonderingsbepalingen, die door de kantonrechter en de Commissie Gelijke Behandeling feitelijk al zijn uitgehold, te schrappen. Alle fracties behalve de christelijke zijn daar voor. Daarmee wordt de toch al broze balans tussen de klassieke vrijheidsrechten en het gelijkheidsbeginsel definitief verstoord. Maar dat is precies de bedoeling van de indieners. Gelijkheid moet een supergrondrecht worden.
De Raad van State heeft in de vorige kabinetsperiode in een advies aan de regering gepoogd het begrip ”bijkomende omstandigheden” weer de oorspronkelijke betekenis terug te geven en mogelijk iets meer ruimte te creëren voor orthodoxe instellingen. Deze discussie is in de politieke arena echter nooit afgerond doordat de coalitie van CDA, PvdA en ChristenUnie in 2010 voortijdig ten val kwam.
De ruimte voor orthodoxe scholen om van hun leerkrachten te vragen in leer en leven te handelen volgens de grondslag van de school, wordt steeds verder ingesnoerd. Eerst in theorie, nu ook in de praktijk.