Artikel 36 handelt over geestelijke dimensie achter politieke realiteit
Artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis gaat over een geestelijke dimensie achter de aardse politieke realiteit. De betekenis van het artikel is dusdanig krachtig dat het nog steeds kan dienen als richtingwijzer, betoogt prof. dr. Patrick Nullens.
Het lijkt of de Nederlandse Geloofsbelijdenis met artikel 36 de belangrijke grens tussen kerk en staat overschrijdt. Helemaal vreemd klinkt de opdracht aan koningen en vorsten om de ware kerkdienst te beschermen en de valse godsdienst uit te roeien. Dergelijke theocratische uitspraken veroorzaken bij de hedendaagse lezer al snel een benauwd gevoel. De scheiding tussen kerk en staat is een heilig goed.
Mijns inziens is de theologische en ethische betekenis van dit artikel echter dusdanig krachtig dat het nog steeds kan dienen als algemene richtingwijzer voor de opdracht van het politieke bedrijf. De relevantie van artikel 36 wordt duidelijk enkel wanneer we het zien en behandelen als de geloofsuitdrukking die het is – en niet als een sociaal-politieke uitspraak.
Het spreekt meer over het onzichtbare dan over het zichtbare (Hebr. 11:1). Door de ogen van het geloof zien we Gods regering achter de koningen, prinsen en overheden. We worden ons bewust van een geestelijke dimensie achter het aardse politieke gebeuren. Hemel en aarde worden op elkaar betrokken. Dit geestelijke aspect kunnen we alleen Bijbels-theologisch duiden.
Goedheid
De goedheid van God vormt het vertrekpunt en de basis van dit geloofsartikel. Het is omwille van Zijn goedheid dat het kwaad in de wereld wordt getemperd. Heel reformatorisch staat Gods goedheid in scherp contrast met het kwade van de mens. De overheid is nodig omwille van de „verdorvenheid van het menselijke geslacht.”
Het beeld dat van de mensheid wordt gegeven is niet bepaald optimistisch. De goede God gebruikt de overheid „zodat de ongebondenheid van de mensen bedwongen wordt en alles in goede orde onder hen toegaat.” De restrictieve opdracht van de overheid staat op de voorgrond, het is een bedwingen van de chaos met het oog op goede orde.
Voor de inperking van het kwaad heeft de overheid het zwaard in handen gekregen en kan dus dwang en geweld gebruiken om kwaden te straffen en „vromen” te beschermen. Dus achter het gruwelijke van het zwaard staat de rechtvaardige en goede God.
Kosmos
Artikel 36 spreekt niet alleen geloofstaal, maar ook de eschatologische en apocalyptische taal van het Nieuwe Testament. Het gaat om het „bevorderen dat het Koninkrijk van Christus komt” en het uitschakelen van de valse godsdienst is er om „het rijk van de antichrist te gronde te werpen.”
Het gaat hier meer om een indirecte taak. Door middel van het ondersteunen van de woordverkondiging van de „heilige kerkedienst” wordt het Koninkrijk van God bevorderd. Zowel Luther en Calvijn als Guido de Brès benadrukte steeds dat dwalingen vooral en haast alleen door de woordverkondiging bestreden kunnen worden. Het Woord van God is het eerste en het belangrijkste zwaard. Door middel van de Bijbelse verkondiging wordt het kwaad geweerd en het rijk van de antichrist teruggedrongen.
Artikel 36 spreekt over „menselijke geslacht.” Dit menselijke geslacht is niet neutraal, als een geschapen werkelijkheid die zichzelf een orde oplegt en zodoende functioneert. Het is de mensheid in verzet tegen de goede God en in hun zonde zijn ze een speelbal van hogere machten.
Het Nieuwe Testament gebruikt voor de ”mensheid” het omvattende begrip ”kosmos”. Dit kan zowel verwijzen naar alle mensen (Joh. 3:16) alsook naar de mensheid in verzet tegen God (1 Joh. 2:15-16). De eenduidige en consequente vertaling met ”wereld” is zonder meer problematisch en doet geen recht aan de rijkdom van het woord. Het woord kosmos verwijst naar een orde, naar dingen die samen worden gehouden.
De wereldlijke orde hanteert zijn eigen waarden en zijn eigen wijsheid (1 Joh. 3:17; 1 Kor. 1:20). Deze staan tegenover de waarden en wijsheid van God (1 Joh. 2:15-16). C. H. Dodd omschrijft kosmos als „een menselijke samenleving voor zover die is gebaseerd op foute principes”, zoals sensualiteit, oppervlakkigheid, zelfingenomenheid, materialisme en egoïsme. Daarom mogen christenen niet gelijkvormig aan deze wereld worden, maar moeten vernieuwd worden door hun denken (Rom. 12:1-2).
Gelaagdheid
Deze kosmos vormt het toneel van hogere machten. Het individuele leven wordt beïnvloed door grotere maatschappelijke structuren en deze worden op hun beurt beïnvloed door hogere geestelijke entiteiten.
Deze drievoudige gelaagdheid vinden we terug bij Paulus: „Ook u heeft Hij met Hem levend gemaakt, u die dood was door de overtredingen en de zonden (niveau 1), waarin u voorheen gewandeld hebt, overeenkomstig het tijdperk van deze wereld (niveau 2), overeenkomstig de wil van de aanvoerder van de macht in de lucht, van de geest die nu werkzaam is in de kinderen van de ongehoorzaamheid (niveau 3)” (Ef. 2:1-2).
De zondige levenswandel lijkt een uiting van rebelse vrijheid, maar eigenlijk beweegt hij zich langs een vooraf bepaalde lijn, een patroon „volgens de eeuw van deze kosmos.” Met het tweevoudige ”overeenkomstig” wordt de achtergrond van het leven op aarde weergegeven. Hierbij wordt duidelijk dat een neutrale zone simpelweg niet bestaat. Het kwaad overstijgt het individu en zelfs de structuren van deze wereld. Onze strijd is niet alleen menselijk maar ook „tegen de wereldbeheersers van de duisternis van dit tijdperk, tegen de geestelijke machten van het kwaad in de hemelse gewesten” (Ef. 6:12). De wereldse overheid is betrokken op deze drievoudige realiteit. Ze wordt door de goede God gebruikt om het kwaad in deze wereld in te dammen.
Ook die door God ingestelde orde is echter onderhevig aan de geestelijke machten. Zij regeren vaak niet met de wijsheid van God maar met die van de geest van de wereld (1 Kor. 2:6 en 12). Daarom moeten we naast het geruststellende Romeinen 13 ook steeds het verontrustende Openbaring 13 lezen. Daar wordt de overheid totalitair en vraagt ze om aanbidding. Maar uiteindelijk zal God overwinnen over al deze koninkrijken (Openb. 11:15).
Zowel de tweede als de derde gelaagdheid vinden we terug in artikel 36 en beide zijn bijzonder nuttig voor een correctie in onze tijd. De protestants-piëtistische traditie in het algemeen en het evangelicalisme hebben altijd veel nadruk gelegd op de individuele zonde en het individuele heil. Er heerst vaak een blindheid voor de structurele zonde die domineert in allerlei sociale, politieke en economische structuren. Dit resulteerde vaak in een dwaze naïviteit en ontkenning van het kwaad in sociale en politieke structuren.
Wanneer we ons oprecht herbronnen aan de Schrift en ook oude belijdenisgeschriften, zien we dat de wereldse werkelijkheden alleen verstaan kunnen worden binnen het grotere kader van een boventijdelijke werkelijkheid. Het institutionele leven en alle sociale structuren zijn vaak het instrument van hogere machten. Veel kwaad in de wereld wordt veroorzaakt door structuren die het individuele vermogen van de mens ver overstijgen.
Barth
Op zoek naar een evenwichtige benadering kunnen we te rade gaan bij Karl Barth. Zijn theologie draagt de sporen van een intense strijd met de grote structurele macht van het nationaalsocialisme. Reeds in zijn beruchte commentaar op de Romeinenbrief omschreef Barth de rol van de staat niet in termen van scheppingsorde, maar eerder soteriologisch.
Ook zijn korte werkje ”Christengemeinde und Bürgergemeinde” (1946) staat in de traditie van de Reformatie waarbij de overheid niet zozeer wordt gezien als een instrument tot ontplooiing van de mens. De overheid is het resultaat van Gods genadige voorzienigheid tegen de macht van de zonde. De staat behoort volgens Barth tot de engelenmachten.
In zijn postuum uitgegeven boek ”Das christliche Leben” (1959-1961) gaat Barth dieper in op de strijd om de menselijke gerechtigheid. De christelijke sociale ethiek krijgt in dit werk het zo nodige theologische gehalte.
Barth bespreekt onze verantwoordelijkheid in het licht van het Onze Vader. Met het gebed van het Koninkrijk van God gaan we de strijd aan voor menselijke gerechtigheid. De ijver van de christen voor God krijgt vorm in de strijd voor mensenrechten, vrijheid en vrede op aarde.
Het doel van de ”militia Christi” en ”ecclesia militans” is „des Menschen als solchen”, het algemene belang van de mensheid. Als christen zijn we van huis uit een vriend van alle mensen. Deze strijd is niet alleen onvermijdelijk, hij is ook een gebod van God Zelf. Een christen verwerpt niet alleen het kwaad, maar komt in opstand, is een rebel tegen de ontplooiing van het kwaad omdat hij het Koninkrijk van God voor ogen heeft.
Deze oorlogvoering gebeurt niet met fysiek geweld, maar door getuigenis, geduld en geloof. „Niet zij, maar de engelen zijn in dit alles de strijders.” Het kamp voor rechtvaardigheid overstijgt het menselijke.
Uitvoerig gaat Barth in op het nieuwtestamentische getuigenis van de strijd tegen demonische machten. Hij wijst ook op de moderne rationalistische onttovering („Entzauberung”) van de werkelijkheid. We zijn blind geworden voor de machten die achter immorele structuren schuilen.
De van God vervreemde mens leidt een leven zonder Heer. Maar dit betekent geenszins dat hij heer over zijn eigen leven wordt. Hoe meer de mens zijn autonomie onderstreept, des te meer komt hij in banden van andere anonieme machten („herrenlose Gewalten”). Deze machten ontsnappen aan de menselijke controle en manipuleren ons eerder dan dat wij ze beheersen.
Geld
Een belangrijke demonische macht in onze samenleving is de Mammon (Matth. 6:21). In dezelfde geest noemt Paulus geldzucht afgoderij. (Kol. 3:5; Ef. 5:5). Als overtreding van het eerste gebod is het de bron van alle kwaad (1 Tim. 6:10).
In onze samenleving krijgt het winstmotief vaak een grotere macht dan recht en algemeen belang. De toename van kapitaal wordt dan niet langer een economisch middel maar een doel op zich. Geld wordt losgekoppeld van menselijke, sociale en ecologische doelstellingen. Zodoende wordt het een macht die tussen God en de mens in komt te staan.
De Mammon symboliseert deze demonische macht van het geld. Het verwijst naar de macht over materiële goederen om zo zekerheid over de toekomst en het levensonderhoud te hebben. Het is een instrument om zich van God te emanciperen. Maar het zal de mens geen rust schenken en uiteindelijk de macht over de mens nemen. Het wordt een absolute macht.
Vrij
Terug naar artikel 36. Dit geloofsartikel spreekt expliciet over het „weren en uitroeien van afgoderij en valse godsdienst.” Bij een strikt letterlijke lezing is deze tekst problematisch. Wanneer er echter aandacht is voor de derde dimensie is deze zinsnede juist erg nuttig en geeft hij theologische inhoud en diepte aan de politieke opdracht om waakzaam te zijn.
In onze tijd moeten we vooral alert zijn op de ongebreidelde macht van de financiële wereld. Juist door de hedendaagse financiële crisis worden we erbij bepaald hoe belangrijk wettelijke kaders zijn om onze hebzucht in te dammen. De goede God wenst de overheid te gebruiken om door overheidsinterventie de macht van het geld in te dammen en zo de menselijke begeerten aan banden te leggen.
Het belangrijkste instrument van God is echter niet de overheid, maar Zijn gemeente. De gemeente van Christus is bevrijd van de machten. Zelf heeft ze niet het vermogen deze macht te verbreken. Maar als bevrijd volk demonstreert en verkondigt ze aan diezelfde machten de veelkleurige wijsheid van God (Ef. 3:10). Of zoals H. Berkhof het in ”Christus en de machten” (1953) samenvat: „Wij verkondigen aan de macht van de Mammon alleen de veelkleurige wijsheid Gods, dat wij vrij van haar en zó gelukkig zijn.”
De auteur is rector en hoogleraar systematische theologie aan de Evangelische Theologische Faculteit in Leuven (Heverlee). Dit artikel is een samenvatting van de lezing die hij dinsdag hield op een symposium in Kampen over 450 jaar Nederlandse Geloofsbelijdenis.