Cultuur & boeken

Amerikaanse Jodin probeerde jeugd in Berlijn te vergeten

Eva Wald Leveton is psychotherapeut en woont in Amerika. In ”Eva’s Berlijn” beschrijft ze haar ongewone jeugd in Duitsland tijdens de Tweede Wereldoorlog.

21 October 2011 16:24Gewijzigd op 14 November 2020 17:16
Straatbeeld van Berlijn in 1943. Foto Wikimedia
Straatbeeld van Berlijn in 1943. Foto Wikimedia

Eva had een onzichtbare Jodenster. Die zag niemand. Een fotograaf in Berlijn zag in haar zelfs hét model voor het ideale arische kind. Maar zodra de oorlog voorbij was, wisten zij en haar moeder niet hoe snel ze vader naar Amerika moesten nareizen.

Ze ontkwam aan die gele davidsster omdat ze slechts half Joods was. Haar moeder was zo Duits als maar kon zijn, en haar vader een goed geassimileerde Joodse arts in Münster.

Vader had graag willen blijven. Als moeder maar niet telkens aandrong op vertrek naar Amerika. Alles ging toch goed? Tot op een dag in 1938 een krant kopte: ”Burgers gewaarschuwd tegen smousendokter Ernst Eichenwald”. Toen bleef de wachtkamer leeg en moest vader zijn spullen pakken.

Via Amsterdam zouden ze reizen. Voor Eva kwam er een vervalst doopbewijs mee uit Münster om het kind acceptabeler te maken voor de Nederlandse asielprocedure. Maar dat leugentje werd Eva’s bananenschil. Een gedoopt kind is niet Joods genoeg, zei de ambtenaar, en hij eiste hun onmiddellijke vertrek. Daar droop moeder met Eva af, in de richting van haar ouders in Berlijn. Vader mocht blijven, en ging door naar de nieuwe wereld. Dat was in de nazomer van 1939.

„Ik herinner me mijn vaders gezicht op het vliegveld van Amsterdam. Hij glimlachte en deed net of hij alle vertrouwen in de toekomst had. Maar mijn moeders wangen waren nat van de tranen.”

Na meer dan zeventig jaar is ze weer in Amsterdam, voor een kort bezoek. Maar Eva krijg je niet meer gek. Nou ja, twee jaar geleden dan wel een keer. Toen liep ze op Schiphol, voor een tussenstop op reis naar China. Toen werd ze overmand door een angstaanval.

Het onbewuste kwam omhoog, zegt ze nu. De herinneringen aan de mooie dromen van moeder, het verlies van vader. De hele oorlog zag ze haar vader niet.

Ze dacht het allemaal in haar boek te hebben verteld, maar ze had het blijkbaar toch niet verwerkt. Gelukkig stonden er twee piloten met wie ze even kon praten. Na twintig minuten kon ze weer verder, helemaal naar China.

„Eenmaal in Amerika probeerde ik te vergeten dat de oorlog ooit had plaatsgevonden.”

Begraven kon ze haar herinneringen niet. Ze onthield zelfs al haar dromen. Maar er iets mee doen, nee, dat was er niet bij.

Inmiddels weet ze hoe het kwam. Het had te maken met het leven in de Verenigde Staten. Dat is de nieuwe wereld, waar het altijd mooi weer is. Op ”How are you?” zei je netjes ”Fine, thank you”, en niets anders. Verhalen over oorlog, verdriet en rouw waren daar niet welkom.

Vader vroeg ook al niets. „Fijn dat je er bent”, dat wel. Maar hij vergat: „Wat hebben jullie allemaal doorstaan?” Of: „Hoe houd je het uit in een stad die telkens wordt gebombardeerd?” Nee, vader was druk met zijn patiënten. En Eva moest in de pas lopen.

Haar vader had eerder besloten niet langer Joods te zijn, maar Duits. Op haar beurt besloot Eva niet langer Duits te zijn. Haar Amerikaanse accent werd met de dag beter. Nu haar kleding nog. Binnen een paar jaar zeiden haar vriendinnen: „Je bent zo Amerikaans als appeltaart.” Zeg maar: zo Hollands als hagelslag.

Eigenlijk heeft ze maar één vader gehad, en dat was grootvader. Die hielp haar, maar niet zoals een vriend, die haar nodig had. Hij betoonde liefde. Aan hem schrijft ze nog altijd haar geestelijke gezondheid toe.

Grootvader deed nog iets anders. Hij lachte om oma. Grootmoeder was een draak. Een ontevreden mopperig mens. Elke dag vernederde ze moeder met verwijten dat ze niet met die Jood had moeten trouwen.

Met één broer had oma zo veel gevochten dat ze bij de begrafenis van een andere broer niet met die ene broer in één kerk wilde zitten. Zo hoogmoedig.

Eenmaal in Amerika kon Eva haar eigen jeugd niet meer liefhebben. Ze leerde geweldig toneelspelen. Vind je het gek dat ze zo’n goede actrice werd. Toen ze zelf psychotherapeut werd, leerde ze het begrijpen.

„Mijn eerste echtgenoot is George Hitchcock – knap, charmant en twintig jaar ouder dan ik. (…) Als vader is hij voor mij succesvol genoeg om toe te staan dat ik na vijftien jaar van hem scheid en in het huwelijk treed met de man die de vader van mijn kinderen wordt.”

Al vroeg begon ze aan een huwelijk. Ze spreekt nog altijd vol liefde over hem. Deze zomer is hij gestorven. Een week voor zijn dood sprak ze nog met hem. Ze was van hem blijven houden. Maar een maatje werd hij nooit. Hij wilde ook geen kinderen. Sommige vriendinnen zeiden dat de vrouw daarover beslist, maar zij wilde hem niet voor het blok plaatsen. Het werd een liefdevolle scheiding.

Haar tweede man, ook een psychotherapeut, was anders. Jammer genoeg kwamen er geen kinderen. Toen ze al rond de veertig was, adopteerden ze een jongetje. Zodra ze hem in haar armen hield, had ze voor het eerst in haar leven het gevoel dat ze toekomst had. En drie maanden later was ze zelf zwanger. Nu is ze allang oma.

Ze vindt het heerlijk om erover te praten. Ze straalt, met haar rimpels en haar eenvoudige kleren. Van haar grijze haar hangen plukken over haar voorhoofd en de rest is achter op haar hoofd samengebonden. Ze draagt een spijkerrok, met daaronder stevige schoenen, in een stijl die men bij haar niet verwacht.

„Ze vindt het vreselijk dat mijn vader heeft kunnen ontsnappen dankzij het offer van haar juwelen. (…) „Wie geeft hem het recht om een huis te bewonen terwijl wij als gasten in de achterkamer bij mijn ouders moeten hokken?”

Moeder kon zo ontevreden zijn over vader. Eva weet hoe het komt: ze was niet volwassen, maar altijd kind gebleven. Net als grootmoeder. Een ontevreden kind. De enige volwassene in huis was ik, stelt Eva vast.

Kopieert ze zelf het gedrag van moeder en grootmoeder? Natuurlijk wel. Ik kan ook een draak zijn, zegt ze stellig, met felle ogen. Net als grootmoeder. De studenten van de opleiding waaraan ze doceert, moeten altijd aan haar wennen. Ze zijn bang voor haar, totdat ze haar leren kennen.

Hij begrijpt haar wanhoop niet. De oorlog is afgelopen, en nu we weer samen zijn, dienen we gelukkig te zijn. (…) „Waarom is ze zo ontevreden”, vraagt hij.”

Die ontevredenheid is Duitse ontevredenheid, zegt ze. Duitsers stellen hun idealen te hoog en zijn daarom steevast teleurgesteld. Als je dan in een dip raakt, pleeg je direct zelfmoord.

Maar haar grootvader was dan toch anders? Klopt precies, zegt Eva, maar die was dan ook Pools.

Ze weet het. Nog elk jaar komt ze in Duitsland. Ook haar Duits is nog steeds accentloos, zoals haar Amerikaans klinkt als appeltaart.

Moeder leek dus op grootmoeder. Vooral toen ze aan de drank verslaafd raakte, waar ze ook aan is gestorven.

Gek genoeg had de oorlog haar juist zelfvertrouwen gebracht. Als arbeidster in een munitiefabriek kon ze effectief zijn. Trots dat ze was. Ze bracht eens een medaille mee die ze had gemaakt. Eva bewaart die nog steeds. Omdat moeder er zo trots op was.

„Mijn grootmoeders versie van een oude stelregel is dat je kinderen niet mag zien of horen.”

Dat is nog altijd zo in Duitsland, zegt ze. Een paar weken geleden heeft ze het daar nog zo zien gebeuren.

„Het kind dat na de oorlog in de Verenigde Staten aankwam, was bereid zich tot zwijgen te laten brengen. Maar nu heeft het een stem nodig.”

Ze heeft eigenlijk geen idee waarom ze is begonnen te schrijven. Ze hield haar Duitse zelf gescheiden van haar Amerikaanse zelf, zegt ze in psychotherapeutentaal. Ze drukte de herinneringen weg.

Totdat ze lid werd van enkele schrijfgroepen. Op een dag liet ze een stuk over Duitsland aan anderen lezen. Die vroegen om meer. Ze dacht iets voor de kinderen op te schrijven. Dat werd het boek.

Als psychotherapeut hield ze andere mensen steevast voor: jezelf uiten brengt verandering – „Expression leads to change.” Maar zelf handelde ze er niet naar. Totdat ze tijdens het schrijven merkte dat ook zijzelf ging veranderen.

Niet dat ze altijd alles over Berlijn had verzwegen. Haar eerste man had ze de hoofdlijnen wel verteld. Haar tweede man begreep het al een beetje beter. Ook tegenover de kinderen had ze nooit gezegd: Laten we over iets anders praten. Maar tot een echt verhaal was het nooit gekomen. Tot in de jaren negentig, toen de Amerikaanse editie van haar boek werd geboren.

„Kort daarna komt mijn vader uit het ziekenhuis terug. Daar is de diagnose gesteld: ongeneeslijke kanker. (…) We weten niet hoeveel hij weet, en zoals we het in ons gezin gewend zijn, blijft het belangrijkste onderwerp onbesproken.”

Dat is heel Duits en tegelijk heel Joods. Wij zijn niet open. Joden en Duitsers zijn hetzelfde. Joden praatten niet toen ze uit de kampen kwamen. Zo spraken ook Duitsers niet toen ze van de oorlog terugkwamen. En ja, zo is het ook nog met de Amerikaanse jongens die terugkeren uit Irak en Afghanistan. De zelfdoding onder hen is daarom zo hoog. Verdriet, oneindig veel verdriet, zegt ze.

„Net als alle andere memoires zijn de mijne een lappendeken van herinneringen (…). De aard van ons geheugen brengt met zich mee dat onze herinneringen verfraaid zijn met wat we ons voorstellen, en verarmd worden door wat we vergeten.”

Ze denkt dat het verhaal in het boek waar is, maar ze weet het niet zeker. Haar verhaal bevat kleine details die doen vermoeden dat het klopt als een bus, maar er zullen zeker wel vergissingen in zitten, denkt ze zelf. Wel heeft ze zo veel mogelijk feiten gecontroleerd.

„En God? Ook dat is een taboe in ons huis. (…) ’s Nachts voer ik mijn eigen gesprekken met Hem, want ik heb het gevoel dat Hij doet wat in zijn vermogen ligt, hoewel dat de laatste tijd niet echt veel is.”

Eva was altijd al spiritueel. Als kind van drie trok ze haar ouders al de kerk in. Daar hield ik van, zegt ze. Maar zij hielden er niet van. Ze haatten de kerk. In Berlijn ging moeder ook nooit.

Later in Amerika sloot ze zich aan bij een lutherse kerk en deed ze zelfs confirmatie. Ze had daar zo’n goede pastor, die leerde dat ze God ook thuis kon dienen door de Bijbel te lezen. Toen koos ze voor die optie. Vandaag is ze meer boeddhistisch.

Het Joodse geloof trekt haar niet. Wel het gemeenschapsbesef erin, maar niet Jahweh. Die begrijpt ze niet. Wat is nu het nut van verschillende koelkasten voor de zuivel en de andere dingen?

Maar gebed en meditatie zijn goed. Daar is ze van overtuigd. Dat kun je zelfs op een hersenscan zien. Zodra mensen het hogere zoeken, doen ze zichzelf goed.

Dat is het goede aan de dood, meent ze. Dan weten we hoe het echt is.


Boekgegevens

”Eva’s Berlijn”, door Eva Wald Leveton; uitg. Boekerij, Amsterdam, 2011; ISBN 978 90 225 6019 8; 319 blz.; € 19,95.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer