Kerkverlating raakt hele gemeente
Kerkverlating. Bijna elke kerkenraad heeft met dit probleem te kampen. Het is ook echt een probleem, doch niet uitsluitend van kerkenraden. Het gaat niet alleen heel de gemeente aan, maar ook elk gemeentelid afzonderlijk. Juist dat laatste wordt vaak maar weinig beseft.
Veel is er al geschreven over de jaarlijkse exodus van gemeenteleden. Theologen, sociologen en jongerenwerkers deden onderzoek naar kerkverlating; synoden stelden studiecommissies in; ambtsdragers hielden bezinningsdagen en jeugdorganisaties belegden informatieavonden. Desondanks ging het proces door.
Vrijwel elk kerkverband had in de achterliggende decennia te maken met kerkverlating. De hervormden gingen daarbij voorop, later volgden de gereformeerden en inmiddels zijn ook alle andere afgescheiden kerken met deze kwaal bezet. Jaarlijks nemen honderden, vooral jonge, mensen afscheid en zoeken letterlijk hun heil elders. In het gunstigste geval kiezen ze voor een ander kerkverband. Erger is als de uittreders radicaal breken met geloof en kerk en de wereld ingaan.
Daarbij moet worden geconstateerd dat er ook een constante groei zit in het jaarlijkse vertrekcijfer. Kortom, er is sprake van een toenemende intensiteit.
Vanaf Genesis
Het is een misvatting te denken dat kerkverlating een probleem is dat zich pas na de Tweede Wereldoorlog echt heeft gemanifesteerd. Zonder het daarmee te willen relativeren, moet worden gesteld dat dit kwaad zich al vanaf de zondeval voordoet. Reeds in het boek Genesis wordt duidelijk dat daar waar God Zijn kerk vergadert, de afval zich openbaart. Kaïn, de zoon van het eerste mensenpaar, is een schokkend voorbeeld van een afvallig ”kind des Koninkrijks”. Het volk Israël koos in de woestijn massaal voor het gouden kalf. Paulus vat de geschiedenis van woestijnreis samen met: „Maar in het meerder deel van hen heeft God geen welgevallen gehad; want zij zijn in de woestijn ter nedergeslagen” (1 Kor. 10:5). Het onthutsende is dat het hier niet over de wereld maar over de kerk gaat. Dat meerder deel was afvallig geworden.
Ook in de tijd van Jezus’ omwandeling op aarde kozen de meesten van Zijn hoorders er uiteindelijk voor Hem te verlaten. Ze hoorden Zijn woorden, zagen Zijn wonderen, genoten van Zijn gaven maar keerden Hem uiteindelijk toch de rug toe.
Afvalligen waren er ook al spoedig in de jonge gemeenten die de apostelen tijdens hun zendingsreizen stichtten. In de Hebreeënbrief wordt gewaarschuwd voor afval van het geloof (Hebr. 6:4-8). Demas kreeg de tegenwoordige wereld lief (2 Tim. 4:10). Paulus schrijft dat Hymeneüs en Alexander „van het geloof schipbreuk geleden hebben” (1 Tim. 1:20). Petrus constateert dat er mensen zijn die weet hebben van het leven en het werk van de Zaligmaker Jezus Christus, maar die toch weer in de greep van de wereld zijn gekomen. Ze zijn door de wereld overwonnen en „zo is hun het laatste erger geworden dan het eerste” (2 Pet. 2:20). De apostel Johannes schrijft over mensen die „uit ons zijn uitgegaan, maar zij waren uit ons niet” (1 Joh. 2:19).
Samenvattend kan worden gezegd dat zowel in de tijd van het Oude Testament als van het Nieuwe kerkverlating voorkwam.
Toenemende intensiteit
Toch is met deze korte verkenning van Bijbelse gegevens niet alles gezegd. Kerkverlating is weliswaar een fenomeen van alle tijden, maar er is wel sprake van onderscheid tussen toen en nu. Wie de brieven van Paulus en buiten-Bijbelse teksten uit de Vroege Kerk bestudeert, moet vaststellen dat kerkverlaters vaak volwassenen waren. Van een grote afval onder jongeren lezen we niet. Evenmin is er reden om te denken dat de kerkverlating in de Vroege Kerk zo massaal was als nu het geval is.
Het is opvallend dat wanneer de apostelen spreken over de afval van de kerk, zij dan bij voorkeur de toekomende tijd gebruiken. In 1 Timotheüs 4:1 schrijft Paulus: „Doch de Geest zegt duidelijk, dat in de laatste dagen sommigen zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten, en leringen der duivelen.” Elders zegt de apostel het nog scherper. Hij spreekt in 2 Thessalonicensen 2:3 over „de afval” die voorafgaat aan de wederkomst van Christus. Dan zal „de mens der zonde, de zoon des verderfs” zich openbaren. In Openbaring 13 wordt nader uitgelegd wat dit betekent. Er zal een tijd komen waarin „allen die op de aarde wonen” het beest zullen aanbidden. Alleen degenen van wie de namen zijn geschreven in het Boek des levens des Lams zullen staande blijven.
Duidelijk valt dus uit het Nieuwe Testament af te leiden dat naarmate de dag van de wederkomst dichterbij komt, de mate en de intensiteit van de afval zullen toenemen. Niet voor niets vraagt de Heere Jezus Zich af of Hij nog geloof op de aarde zal vinden als Hij terugkomt.
In de tijd kort voor de oordeelsdag zal de afval massaal zijn. Met andere woorden: de kerk zal nagenoeg helemaal leeg zijn. Calvijn schrijft in zijn verklaring van 2 Thessalonicensen 2:3: „De afval noemt Paulus de meinedige afwijking van God, niet van één of van enkele mensen, maar die wijd en breed in de meeste menigte der mensen heerst. Want daar waar gesproken wordt over afval, zonder daar iets bij te zetten, daar kan zij niet zo opgevat worden dat het slechts gaat om enkelen. Nu kan het niet zo zijn dat er gesproken wordt van afvalligen, anders dan dat het gaat om mensen die zichzelf eerst tot Christus en het Evangelie begeven hebben. Zo voorzegt dan Paulus een algemene afwijking van de zichtbare gemeente, alsof hij zei, dat de gemeente eerst tot mismaakte en gruwelijke afval moet komen, eer haar volkomen wederoprichting komt.”
Vijf oorzaken
Als het gaat om de oorzaken van de kerkverlating, noemt de Bijbel er vijf:
l De valse profetie (Matth. 24:5).
l De zuigkracht van de wereld (1 Joh. 2:15-17).
l De zedelijke verwording (2 Tim. 3:1-5).
l De banale en grove spot (2 Pet. 3:3).
l De sociale boycot (Openb. 13:17).
Nog steeds zijn deze vijf oorzaken belangrijke redenen voor kerkverlating. Mensen keren soms hun eigen kerk de rug toe omdat ze aangetrokken voelen door een prediking die beter aansluit bij hun verlangens. Daarbij vragen ze zich vaak niet af of de verkondiging in hun nieuwe kerkelijk thuis wel in overeenstemming is met Bijbel en belijdenis. Een grote groep zegt de kerk vaarwel omdat ze geen weerstand kunnen bieden aan de verlokkingen van deze wereld. De een voelt zich aangetrokken door het seculiere denken, de ander meer door de wereldse, ik-gerichte levensstijl waarin geen plaats is voor God en geloof. Het geweten raakt afgestompt. Veel kerkverlaters gaan op school of op het werk door de knieën door satans scherpe wapen van de spot. Uit vrees voor uitsluiting past men zich aan.
Geen fatalisme
Wie deze verkenning van Schriftgegevens op zich laat inwerken, kan overmand worden door een gevoel van machteloosheid en gelatenheid. De leegloop van de kerken en de afval zijn voorzegd; ze vallen dus ook niet te keren. Het moet alzo geschieden. Elke bezinning en elke actie is dus bij voorbaat tot mislukken gedoemd.
Toch zou dat een verkeerde conclusie zijn. De kerk bestaat niet dankzij, maar juist ondanks het doen en laten van mensen. Ze is immers Gods zaak. De Heere bouwt en bewaart Zijn gemeente omdat Hij het wil. Daar staat de Koning van de kerk Zelf garant voor. Jezus Christus heeft Zijn discipelen verzekerd dat de poorten der hel Zijn gemeente nooit zullen overweldigen. Zelfs in de donkerste tijden van het bestaan van de kerk heeft God een overblijfsel naar Zijn verkiezing.
Toen Elia zich vertwijfeld afvroeg of hij als enige trouw was gebleven aan de dienst van de Heere, troostte God hem met de mededeling dat er nog 7000 anderen waren die de knie voor Baäl niet hadden gebogen. Artikel 27 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis zegt dat de Koning van de kerk niet zonder onderdanen kan zijn. Daarom wordt ze „van God bewaard, of staande gehouden, tegen het woeden der gehele wereld; hoewel zij somwijlen een tijdlang zeer klein en als tot niet schijnt gekomen te zijn in de ogen der mensen.”
Weliswaar kan God de kandelaar van zijn plaats nemen en overbrengen naar elders, maar juist omdat de kerk het persoonlijk eigendom is van Christus Die satan heeft overwonnen, hoeft er niet getwijfeld te worden aan het voorbestaan van de kerk.
Verantwoordelijkheid
De wetenschap dat de kerk ondanks afval en kerkverlating toekomst heeft, is afdoende om niet te vervallen in fatalisme. De toestand is niet hopeloos. Anderzijds mag er ook geen sprake zijn van zelfgenoegzaamheid in de trant van: wie wil gaan, die gaat maar. Het komt toch wel goed met de kerk.
De wetenschap dat Christus Zelf zorgt voor Zijn gemeente sluit de verantwoordelijkheid van mensen niet uit. De Heere heeft Zijn volgelingen opgedragen acht op elkaar te slaan. Niet om dat te doen vanuit een nerveus activisme dat nog probeert te redden wat er te redden valt. De instelling van ”wij moeten zo nodig” of ”wij zullen wel even” is nooit gebleken een degelijk medicijn tegen het verval van de kerk te zijn. Het gaat erom om op bewogen en betrokken wijze aandacht te hebben voor mensen die bij de uitgang staan of de kerk al verlaten hebben. De kerk is immers de enige ‘organisatie’ ter wereld die er juist ook wil zijn voor haar niet-leden.
Huiskamer
Over kerkverlating wordt binnen kerken op allerlei niveaus gesproken. Maar het punt is dat het vooral een discussie is die gevoerd wordt door mensen die er ambtshalve of beroepsmatig (jongerenwerkers) mee te maken hebben. Alleen wanneer het gaat om eigen gezins- of familieleden, is het een gesprek in de huiskamer.
Is dat niet een belangrijke oorzaak dat gemiddelde gemeenteleden slechts in constaterende zin gemeenteleden –vooral jongeren– zien vertrekken? Zou er niet meer oprechte zorg moeten zijn om mensen die afzwerven? Welk gemeentelid laat blijken zich daadwerkelijk te bekommeren om iemand die afdwaalt? Wie zoekt een gemeentelid op dat op het punt staat te vertrekken?
Naast de afval is het verkouden van de onderlinge liefde een teken van de eindtijd. Dat betreft onder andere het leven als gemeente. Hoe gemakkelijk kan men als mensen uit dezelfde kerk langs elkaar heen leven. Zijn contacten binnen de gemeente vaak niet met gelijkgestemden? Dat zal ongetwijfeld aangenaam zijn. Maar net zoals in een gezin, behoeven juist degenen die tegendraads zijn de meeste zorg en aandacht. De christelijke literator C. Rijnsdorp schreef eens: „Dit minimale blijft van Jezus’ onderwijs toch wel hangen: men moet niemand snel afschrijven.” Wie behoort tot een kerk en ziet dat leden (vooral jongere) de band willen doorknippen, zal in gebed, gedrag en gesprek moeten laten zien dat hij werkelijk bezorgd is over de afzwervenden. Dat is geen zaak die alleen aan de ambtsdragers en jeugdwerkers mag worden overgelaten. Het is een zorg van heel de gemeente. Die moet vangnet zijn voor ieder die wankelt ten dode. Om het heil van de gemeente en de enkeling.