Oetnapisjtim overleefde de zondvloed
Oetnapisjtim bouwde een schip, afgewerkt met pek. Daarop was hij veilig tijdens de grote watervloed, toen velen verdronken. Nadat het schip was gestrand, liet hij een duif los, maar die kwam weer terug. Daarna vloog er een zwaluw uit en tot slot een raaf, die niet terugkeerde.
Oetnapisjtim is een van de personages in het Gilgamesj-epos, een van de oudste literaire teksten ter wereld. De tekst is voor lezers van het Oude Testament interessant omdat er opvallende overeenkomsten zijn met passages over Noach en de ark in het boek Genesis. Het epos is eeuwenlang overgeleverd en onderging –voor zover nu bekend– rond 1200 voor Christus zijn laatste redactie. Het telde toen rond de 3000 regels, geschreven op twaalf kleitabletten. De meeste fragmenten van het verhaal zijn gevonden bij opgravingen in Ninevé, maar door de grote verbreiding in het Midden-Oosten zijn er ook elders delen ontdekt.
Het thema van het Gilgamesj-epos is universeel: de angst voor de dood en de zoektocht naar onsterfelijkheid. Tegenwoordig neemt men aan dat Gilgamesj heeft geleefd in de 27e eeuw voor Christus als koning van Oeroek, in het zuiden van Irak.
Het epos zelf vertelt dat Gilgamesj zeer ondernemend is en de inwoners van Oeroek zware lasten oplegt. Deze koning is groot van gestalte en heeft een bijzondere afkomst: „Twee derde aan hem is goddelijk, een derde menselijk.” De goden besluiten een vriend en evenknie te scheppen op wie de energie van de koning zich kan richten. Dit is Enkidoe, en deze gaat een gevecht aan met Gilgamesj, waarna zij vrienden worden.
Samen ondernemen zij een tocht naar de verschrikkelijke Choembaba, een monster waarvan de bek vuur is en zijn adem de dood. Het lukt de beide vrienden dit dier te doden. Later wordt Enkidoe ziek en sterft hij. Dit grijpt Gilgamesj erg aan en hij besluit op zoek te gaan naar voorvader Oetnapisjtim om het geheim van het eeuwige leven te vernemen.
Oetnapisjtim en zijn vrouw hebben als enig mensenpaar de grote watervloed overleefd en wonen nu op een paradijselijk eiland, in een verre zee. Na een lange reis komt Gilgamesj daar aan en krijgt te horen dat er een plant is die de eter verjongt. Gilgamesj plukt de plant, maar tijdens de terugreis eet een slang de plant op. Voor de koning blijft er niets anders over dan met lege handen naar Oeroek terug te keren.
Omdat Gilgamesj tot inzicht komt hoe hij met zijn volk, met de dood en met de goden moet omgaan, kan het epos hebben gefunctioneerd als advies aan een vorst. Overigens is er nog een twaalfde tablet waarin de ervaringen van Enkidoe in de onderwereld staan.
In tablet elf, dat nog niet in de oudste versies voorkomt, vertelt Oetnapisjtim over het schip dat hij maakte, afgewerkt met pek. Hij was er veilig tijdens de grote watervloed, toen velen verdronken. Nadat het schip strandde, liet hij een duif los, maar die kwam weer terug. Daarna vloog er een zwaluw uit en tot slot een raaf, die niet terugkeerde. Deze passage lijkt sterk op wat Noach deed toen de ark op de Ararat lag. Op grond van de datering stellen veel geleerden dat dit epos ten grondslag ligt aan wat in Genesis verteld wordt.
Er is echter ook een andere mogelijkheid: de ingrijpende gebeurtenissen van de zondvloed en de ark zijn mondeling overgeleverd en na verloop van tijd opgeschreven. Door de verbasteringen in de loop van de tijd zijn allerlei details vervormd, terwijl de beschrijvingen teruggaan op gemeenschappelijke feiten. Welk standpunt men inneemt, hangt af van het geloof in de Bijbel. Deze discussie wordt echter niet in dit boekje gevoerd.
De Nederlandse tekstuitgave is vooral gericht op leesbaarheid en is wetenschappelijk verantwoord. Sinds 1990 zijn er nieuwe tekstfragmenten gepubliceerd en deze zijn (tot 2001) verwerkt. Heel wat voetnoten verduidelijken lastige passages.
Boekgegevens
”Het Gilgamesj-epos”, vertaald, ingeleid en toegelicht door Theo de Feyter. Met een nawoord van Frank Westerman; uitg. Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2011; ISBN 978 90 253 6841 8; (zesde druk) 151 blz.; € 19,95.