Cultuur & boeken

Spotlight: Anna Bijns, meer suers dan soets

Anna Bijns was een fanatieke schooljuffrouw uit de zestiende eeuw die haar leven lang schold op ontrouwe minnaars, op het huwelijk, op Luther en op de protestanten. Over haar schreef Herman Pleij een aanstekelijk boek.

Enny de Bruijn
10 October 2011 08:51Gewijzigd op 14 November 2020 17:02
Detail van het ”Spreekwoordenschilderij” van Pieter Bruegel.
Detail van het ”Spreekwoordenschilderij” van Pieter Bruegel.

Biografie is misschien niet het juiste woord. Van Anna Bijns (1493-1575) is te weinig bekend om een heel boek alleen aan haar levensverhaal te kunnen ophangen. Er bestaat geen portret van haar, het is onduidelijk welke opleiding ze kreeg, hoeveel teksten ze precies schreef, of ze ooit een relatie had. We weten alleen dat ze in Antwerpen woonde, dat ze in kringen van rederijkers en franciscaner monniken verkeerde, dat ze een schooltje had, dat er drie dichtbundels van haar verschenen, dat ze nooit trouwde en dat ze vreselijk kon fulmineren tegen de Reformatie en alle andere nieuwigheden van haar tijd.

Pleij, nooit vies van een beetje speculatie, weet van dat materiaal het uiterste te maken. Anna Bijns wordt bij hem een onafhankelijke vrouw, getekend door een ongelukkige liefdesgeschiedenis, onwaarschijnlijk succesvol en spraakmakend in een wereld waarin mannen de (rederijkers)literatuur domineren, dapper, ongenuanceerd, eigenzinnig en conservatief.

Het lukt Pleij om zo’n levendig beeld te schetsen, doordat hij rechtstreekse verbanden legt tussen Anna’s leven en de teksten die ze schreef. Als ze rond haar dertigste een hele reeks refreinen over de liefde maakt, is het natuurlijk verleidelijk om die teksten als neerslag van eigen ervaring te zien. De dichteres beschrijft een vrouw die hevig verliefd wordt, zich totaal aan haar geliefde overgeeft, een geheime relatie onderhoudt, voorwerp wordt van veel geroddel en daardoor zelfs in onmin raakt met haar familie. Daarna wordt ze echter door haar minnaar –die zich intussen ook met andere vrouwen afgeeft– in de steek gelaten en gaat ze uiteindelijk bijna ten onder aan liefdesverdriet, boosheid en schuldgevoel.

Is dat het verhaal van Anna zelf? Of verzint ze het, om indruk te maken met haar gedichten? Pleij weet aannemelijk te maken dat het gevoel achter de verzen écht is, door te laten zien hoe ze afwijken van de gebruikelijke patronen. Waar andere rederijkers zorgen voor evenwicht in hun werk, blijft Anna steeds maar hameren op hetzelfde aambeeld – in eindeloze, heftige, inwendige gesprekken. Neem toch een andere man, vergeet hem toch, hij is het niet waard, zeggen de stemmen van de ontrouwe minnaar en van het gezonde verstand in haar gedichten. Maar het hart van de vrouw laat zich in geen enkele redenering meenemen.

Het grote verschil met anderen blijkt ook uit haar motto: ”Meer suers dan soets”. Dat past niet bij de in haar tijd gangbare literaire moraal, die benadrukt dat na het zure altijd weer het zoete komt. Maar voor Anna is dat niet zo. Hier op aarde heeft het zure de overhand – daarmee lijkt haar frustratie duidelijk. Toch blijft de verschuiving van werkelijkheid naar literatuur ongrijpbaar, eenvoudig omdat we niet weten hoe die werkelijkheid er in Anna’s geval uitzag.

Je kunt zeggen dat het verhaal daardoor speculatief wordt, maar dat is tegelijk ook de kracht van Pleij. Zoals hij zelf schrijft: „Waarom zou men al die gegevens geïsoleerd laten liggen? Ze kunnen steeds aanleiding geven tot pogingen om ze zinvol met elkaar en de lijnen naar nu te verbinden.” Wetenschap is voor hem niet alleen „conserveren, beheren en interpreteren”, maar ook contact leggen met het verleden, vanuit de vraag: hoe komt het dat we zijn wie we zijn en doen wat we doen?

Op die manier ontstaat er een beeld van een gedreven vrouw, scherp en kritisch, die in het volle leven staat, nooit de hoop opgeeft om eens te zullen trouwen (anders was ze wel in een klooster gegaan), tot haar tachtigste haar schooltje blijft runnen, en met haar gedichten –die klinken als hedendaagse rap– een groot publiek bereikt.

Pleij zou overigens Pleij niet zijn als er in zijn boek geen rijk, met brede penseel­streken geschetst beeld van de hele zestiende-eeuwse cultuur bij kwam. De figuur van Anna Bijns tekent zich af tegen het decor van de zich in razend tempo ontwikkelende wereldstad Antwerpen, waar de Reformatie terrein wint, waar dichters de nieuwe, klassiek georiënteerde mode omhelzen en waar terwille van de bloeiende handel een enorme vrijheid heerst.

Er kleven echter ook nadelen aan Pleijs benadering. De thematische opzet van zijn boek leidt tot hinderlijke herhalingen. Hij formuleert niet-onderbouwde stellingnames te stellig en suggestief. Fouten als Arrius (Arius), Grapheus (Gnapheus) en het bijbelse Latijn dat de humanisten bestuderen (Grieks en Hebreeuws), zijn even zovele signalen dat zijn hart meer ligt bij het schetsen van de kleurrijke stadscultuur dan bij het oproepen van religieuze sferen. Bij dat laatste zijn Pleijs soms al te lollige bewoordingen alleen maar storend: de sacramenten als „draaideur naar de eeuwigheid”, het vagevuur dat op „een lager pitje” wordt gezet, enzovoort. De eerlijkheid gebiedt intussen te zeggen dat Anna zelf in even plastische bewoordingen schrijft over de ketters die het vagevuur uitpissen, of over begijnen die wedijveren in het winden laten.

Voor conservatievelingen biedt Anna Bijns volop herkenning. Ze hekelt de nieuwe, lievige aanpak in het onderwijs –fouten moet je eruit slaan–, fulmineert tegen naakt in de kunst, vindt gehoorzaamheid een deugd voor vrouwen en houdt in het algemeen niet van moderne nieuwigheden.

Maar dat betekent ook dat Luther voor haar de duivel in eigen persoon is, die het volk verleidt tot nieuwlichterij en zedeloosheid. Over protestanten schrijft ze: „Leugenachtig spreken zij met twee monden,/ Men zoude hun bedrog niet meten met ellen./ 
Al wat zij zoeken, is vrijheid in zonden,/ 
’t Zijn aardse duivels, die de mensen kwellen.” Om maar te zwijgen van het beroemde refrein waarin ze beweert dat de beruchte roverhoofdman Maarten van Rossum altijd nog beter is dan die andere Maarten, Maarten Luther.

Door de ogen van Anna Bijns, vertrouwelinge van minderbroeders en inquisiteurs, werktuig van rooms-katholieke propaganda, zie je de Reformatie slechts van de andere kant.

”Anna Bijns, van Antwerpen”, Herman Pleij;
uitg. Bert Bakker, Amsterdam, 2011; ISBN 978 90 351 3623 6; 400 blz.; € 24,95.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer