Burger in beklaagdenbank
Stoere taal zonder gevoel voor de praktijk leidt ertoe dat de overheid steeds minder serieus wordt genomen, betogen Gerard Drosterij en Rik Peeters.
Het kortademige ritme van de dagelijkse stroom aan nieuwsberichten maakt dat de rellen in Engeland voor ons gevoel alweer ver achter ons liggen. Toch vormde de reactie van politieke leiders een heel goede graadmeter voor de verstandhouding tussen overheid en samenleving. Wij hebben sterk het idee dat die gekenmerkt wordt door een toenemend onbegrip.
Hoe verschillend de duidingen van premier David Cameron en oppositieleider Ed Miliband ook leken, in werkelijkheid hadden de Britse rellen volgens hen dezelfde oorsprong: immoreel en asociaal gedrag. De focus van Cameron lag weliswaar op jongeren en hun gefragmentariseerde families en die van Miliband op graaiende bankiers en normloze journalisten, maar de boodschap betrof vooral de mensen in de samenleving en weinig de overheid zelf.
In een toespraak in Oxfordshire sprak Cameron van een ”broken society”, een samenleving gekenmerkt door „onverantwoordelijkheid, egoïsme, kinderen zonder vaders, scholen zonder discipline, beloning zonder inspanning en rechten zonder verantwoordelijkheden.” Voor hem waren de redenen van de rellen dus bekend. Het ging er nu om, zo concludeerde hij, om consequent en doortastend op te treden. Hij deed waar politici patent op hebben: verontwaardigd reageren en tegelijkertijd de kordate wonderdokter spelen.
De teneur onder politici in Nederland is hetzelfde. Ten eerste geven politici burgers graag de schuld van sociale instabiliteit en moreel verval. Zelf zijn zij zich van geen kwaad bewust; integendeel, moreel verval relateren zij liever aan een te grote overheid. In de Troonrede van 2002 sprak Beatrix reeds: „Burgers zijn de dragers van de maatschappij. Te vaak wordt naar de overheid gekeken om problemen en risico’s in het dagelijks leven te voorkomen of weg te nemen.”
Deze boodschap is met het aantreden van het kabinet-Rutte alleen maar nadrukkelijker geworden. De overheid heeft de burger afhankelijk gemaakt.
In de recente integratienota van minister Donner wordt gesproken van een trendbreuk „in de maatschappelijke ontwikkeling waarbij in de afgelopen decennia in het kader van de verzorgingsstaat de burger, professionals en maatschappelijke organisaties steeds meer verantwoordelijkheden uit handen zijn genomen (…).” Het initiatief moet weer bij de burger komen te liggen. „Met deze koerswijziging bevestigt het kabinet de maatschappelijke norm dat zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid vooropstaan (…).”
Hier openbaart zich een plat paternalisme. De overheid spreekt haar afschuw uit over maatschappelijk verval, maar benadrukt gelijkertijd dat zij er niets aan wil doen; integendeel, ze heeft al te lang te veel gedaan. Doch mochten er zich zulke rellen voordoen, dan zullen die natuurlijk wel, in de woorden van premier Rutte, „met de stevigste instrumenten van de staat worden bestreden.”
Het is een tendens die niet meer valt te ontkennen. De overheid trekt de bijdrage van de samenleving in twijfel, vindt tegelijkertijd de hare te ruimhartig en trakteert potentiële overtreders op publiekelijk onbegrip. De democratische bewijslast wordt omgekeerd: niet de overheid ziet zichzelf genoodzaakt haar beleid te verantwoorden, maar legt de burger langs de morele meetlat.
De nadruk op eigen verantwoordelijkheid is dus niet simpelweg een symptoom van een terugtredende overheid. De burgerschapsopvatting van Rutte, Cameron en hun voorgangers is niet neoliberaal, maar complexer – of liever: schizofreen. Een roep om meer burgerlijke verantwoordelijkheid gaat niet gepaard met een vertrouwen in het morele kompas van burgers. Eigen verantwoordelijkheid, „ja”, maar dat betekent niet ”je eigen gang gaan”, want zoals de integratienotitie sarcastisch meldt: „Culturele verscheidenheid heeft (…) tot verdeeldheid en op zijn best tot wederzijdse veronachtzaming geleid.” Het wereldvreemde ideaal van de multiculturele samenleving heeft het klassiek-liberale vertrouwen geschonden.
Veelzeggend is hoe kabinet-Rutte zichzelf positioneert in het regeerakkoord: „Dit kabinet gelooft in een overheid die alleen dat doet wat zij moet doen, liefst zo dicht mogelijk bij mensen. Dan kan de overheid weer een bondgenoot worden van burgers.” De metafoor van bondgenootschap getuigt ogenschijnlijk van dienstbaarheid aan de samenleving, maar rechtvaardigt evenzeer een hard optreden tegen vijanden van binnenuit: zij die zich uit onwil of onkunde onverantwoordelijk gedragen. De denkbeeldige vijand is de onverantwoordelijke burger, gerechtvaardigd onderwerp van overheidsinterventie.
De oproep tot een bondgenootschap lijkt onschuldig en sympathiek, maar de realiteit leert anders. De burger wordt gepresenteerd als essentieel onderdeel van zowel oorzaak als oplossing van maatschappelijke problemen. In campagnes als ”Nederland tegen terrorisme: wat kunt u doen?”, ”Meld Misdaad Anoniem”, ”Ik vermoed kindermishandeling; wat kan ik doen?” en ”De pakkans vergroten” wordt de burger medeplichtig. Een goede opvoeding, sociale cohesie, gezondheid, zelfredzaamheid – de overheid weet het ons allemaal goed te vertellen.
Voor eigen bestwil bezuinigt de overheid intensief om ruimte te geven aan een ”big society”, maar ziet er onderwijl wel op toe dat de samenleving zich conformeert.
Maar zoals elke onderwijzer weet kun je pas dingen van mensen eisen als je dat doet met respect en realisme. Dan weet je dat je woede oogst wanneer je zero tolerance predikt, maar uiteindelijk bewezen daders van ernstige misdrijven al weer snel laat gaan. Maar je weet evenzeer dat je woede oogst wanneer je jongeren voor elk wissewasje de les leest.
Het uiteindelijke effect van stoere taal zonder gevoel voor de praktijk is dat de overheid steeds minder serieus wordt genomen – zowel door slachtoffer als door dader. Stoere woorden over eigen verantwoordelijkheid en bondgenootschappen werken dan eerder vervreemdend dan verbroederend.
De auteurs zijn respectievelijk onderzoeker bij de Tilburgse School voor Politiek en Bestuur en onderzoeker bij de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur.