Magere jaren komen niet als verrassing
„Jozef zoekt zijn grote broers/ alle tien zijn ze jaloers.” Als frisse stemmen dit kinderlied zingen, stem je er als vanzelf mee in. „Nieuwe dromen worden wakker/ door de schenker en de bakker.” En vooral ook door de farao: Zeven vette koeien, zeven magere koeien. Zeven volle en zeven lege aren. Zeven vette en zeven magere jaren.
Dinsdag heeft koningin Beatrix ook voor Nederland de magere jaren aangekondigd. Als een verrassing kwam dat niet. De Miljoenennota was al uitgelekt en vrijdag opende deze krant reeds met een groot overzicht van de koopkracht die over de hele linie diep in het rood duikt. Volgens het Centraal Planbureau zal de koopkracht in 2012 met gemiddeld 1 procent dalen. Maar de krant haastte zich om te laten zien dat alleenverdieners zeker 2 procent moeten inleveren, en dat grote gezinnen de grootste klappen moeten incasseren. ”Gezin de dupe”, aldus het bondige commentaar van de hoofdredactie maandag. En het is helemaal waar.
Maar er is nog meer helemaal waar. Kijken we naar de eerste grafiek, dan zien we dat de koopkracht in de achterliggende 25 jaar vrijwel zonder uitzondering is gestegen. Soms was die stijging beperkt, zoals in het begin van de jaren negentig. Maar in andere jaren steeg de koopkracht met 2 tot 5 procent per jaar. Vijfentwintig vette jaren liggen achter ons.
De tweede grafiek laat zien dat die vette jaren het besteedbaar gezinsinkomen enorm hebben opgestuwd. Maar liefst 10.000 euro kregen we erbij, gemeten in het prijspeil van 2010. Vijftig procent meer te besteden. Maar de meeste mensen vonden dat nog niet eens genoeg. Er werd ook nog eens fors geleend om nog meer te kunnen kopen. „Keeping up with the Joneses”, zeggen ze in Amerika als het gaat om de mimetische begeerte als drijvende kracht van de consumptie. „Alle tien zijn ze jaloers.” De gevolgen kennen we inmiddels.
Liggen er 25 magere jaren voor ons? En komen we er nu achter dat we 25 jaar hadden moeten sparen in plaats van lenen? Hoe erg zijn magere jaren? Zijn ze eigenlijk wel mager? De stippellijn in de tweede grafiek laat zien wat er met het besteedbaar gezinsinkomen gebeurt wanneer de koopkracht tot 2020 met 2 procent per jaar daalt. Een onvoorspelbare en onvoorstelbare neergang. Dramatisch. Kijken we goed naar de grafiek, dan zien we dat een gemiddeld gezin teruggaat naar het welvaartsniveau van 1998.
Leefden we in 1998 in een ontwikkelingsland? Kwamen we om van de honger? Leden onze kinderen gebrek omdat het kindgebonden budget nog niet bestond? Of hadden we misschien wat meer tijd om met hen een lied te zingen. „God heeft alles omgekeerd/ Jozef wordt als vorst vereerd/ en het kwade valt in duigen/ en de broers, ze moeten buigen/ zo houdt God door Jozefs hand/ ’t volk van Israël in stand.”
De auteur is hoogleraar gezondheidseconomie aan de Universiteit van Tilburg. Reageren aan scribent? nietbijbroodalleen@refdag.nl