Godsdienstvrijheid
Het is geen geheim dat de SGP worstelt met artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Dit artikel stelt dat de overheid een taak heeft in het tegengaan van niet-christelijke godsdiensten. Hoe verwerk je dit in een multireligieus land?
J. P. de Vries concludeert in zijn proefschrift over Van Ruler dat de SGP wel een theocratisch ideaal heeft, maar als het gaat om de toepassing blijft het aanmodderen. Persoonlijk vind ik zo’n waarneming een compliment. Aanmodderen vind ik trouwens een prachtige aanduiding voor christelijk-theocratische politiek. Het is aanhoudend baggeren om de vaargeul voor Gods Woord een beetje open te houden. Theocraten zijn niet bezig met komma’s, punten en andere leestekens van een uitgewerkt theocratisch program. Ze letten op Gods tekenen. Dat geeft rust en zelfrelativering.
Dat de SGP worstelt met artikel 36 impliceert dat dit artikel niet bij de vuilnis is gezet. Gelukkig maar. Het is gemakkelijker om artikel 36 te verdedigen dan met de Bijbel in de hand te bepleiten dat de overheid –die regeert bij de gratie van God– waarheid en leugen over één kam moet scheren. Dan heb je pas wat uit te leggen!
Eerlijkheidshalve merk ik op dat de SGP soms niet echt uitblinkt in assertiviteit en als geen ander haar eigen gedachtegoed –liefst publiek– op de snijtafel legt. SGP’ers bedenken voor elke oplossing tien problemen. Dat geldt zeker voor SGP-juristen.
Rome en de Franse Revolutie onthouden allebei de Bijbel aan de overheid. Allebei beweren ze dat de overheid geen oordeel over de waarheid mag hebben. Rome levert de overheid uit aan de kerk en de revolutie aan de meerderheid van stemmen. Een reformatorisch mens schudt hier zijn hoofd.
Valt het theocratisch gedachtegoed vandaag de dag geloofwaardig toe te passen? Zeker. In de eerste plaats spreekt artikel 36 over niet-christelijke godsdiensten. Dus niet over de belijders van die godsdiensten. Niemand wordt tot geloof gedwongen. Een theocraat is niet domweg tegen godsdienstvrijheid. Hij verwerpt de gelijkberechtiging van godsdiensten.
Vervolgens gaat het in dit artikel met name om godsdiensten die een politiek of sociaal gevaarlijke strekking hebben. Hier zien we de actualiteit van artikel 36 ten aanzien van de radicale islam.
Artikel 36 is bovendien alleen van toepassing op het openbare leven. Voor een verantwoorde toepassing van dit artikel is het cruciaal om het publieke domein zo beperkt mogelijk te definiëren. Dat betekent bijvoorbeeld dat de overheid zich niet bemoeit met de kledingkeus. Ook niet met boerka’s.
Deze insteek maakt in politiek opzicht tevens een ontspannener houding ten aanzien van moskeeën mogelijk. Het is verdedigbaar om gebedshuizen te scharen onder het privédomein. Als moslims bij elkaar komen om te bidden in een omgebouwd gymlokaal ligt er geen overheidstaak om dat te verhinderen. Anders ligt het met een megamoskee die het aanzicht van een gehele wijk domineert. Zo’n islamisering van het straatbeeld raakt wel het publieke domein. Hetzelfde geldt minaretten die wijken vullen met de uitroep dat Allah de enige God is. Wie dit vergelijkt met klokgelui heeft de klepel op zijn hoofd gehad. Minaretten verdienen een spreekverbod.
Past er ten aanzien van moskeeën een ontspannener opstelling, ten opzichte van de financiering van islamitisch onderwijs ligt een strengere houding in de rede. Het stilzwijgen van christenpolitici ten aanzien van de overheidsfinanciering van deze antichristelijke en anti-joodse religie schrijnt.
Concrete toepassing van artikel 36 uit zich verder in het tegengaan van islamitische eedaflegging, het behoud van christelijke feestdagen, verzet tegen de benoeming van een radicale legerimam of in een motie die oproept tot terughoudendheid als het gaat om opzichtige islamitische uitingen. Klein grut, dat is waar. Meer ruimte is er niet binnen ons rechtsbestel. Maar een christelijk-theocratische partij maakt zo wel eerlijk duidelijk waarvoor zij staat.
Laat de SGP maar doormodderen.
De auteur is beleidsmedewerker voor de SGP-fractie in de Tweede Kamer. Reageren aan scribent? gedachtegoed@refdag.nl