Nieuwe regeling nascholing PKN harnas van Saul
De nieuwe regeling voor nascholing van predikanten in de Protestantse Kerk in Nederland (PKN) miskent volgens prof. dr. W. Balke het Bijbelse karakter van het ambt.
Het eerste wat wij moeten vaststellen over de nieuwe generale regeling voor permanente educatie, is dat deze geen zweem van besef ademt van wat kerk en ambt Bijbels gezien behoren te zijn. De regeling is een product van de dienstenorganisatie van de PKN en opgezet met behulp van KPMG, een toonaangevend netwerk in management. Ambtelijke vergaderingen (kerkenraad, classis, synode) zijn gedegradeerd tot een kerkbestuur; ambtsdragers tot ambtenaren en predikanten tot werknemers van de organisatie. In zo’n organisatie gaat het om efficiency en daarom worden de werknemers getraind en bijgeschoold met behulp van de gedragswetenschappen om optimaal te kunnen functioneren en zijn zij aan de supervisie van de bedrijfsleiding onderworpen. Typerend voor zo’n organisatie is de in wezen roomse hiërarchie, alles top-down.
De orde van de kerk is een geestelijke orde. De Bijbelse grondregel is dat het ene ambt niet over het andere heerst. Predikant, ouderling en diaken hebben collegiaal ieder hun roeping naar de gemeente toe. Het is een misvatting dat de kerkeraad opdrachtgever en toezichthouder van de predikant zou zijn.
De predikant is geen functionaris in een bedrijf. Hij heeft een roeping in de kerk en de kern daarvan is: in het Woord arbeiden. De kerk dient zuinig te zijn op haar dienaren en de wekelijkse studie in de pastorie te bevorderen, waardoor prediking, catechese en pastoraat gedragen wordt zodat zij minstens een derde van hun tijd aan deze studie kunnen besteden. Zij worden nu geprest in een harnas waarvan David tegen Saul zei: „Daarin kan ik niet gaan.”
De nieuwe generale regeling is een enorme werkverschaffing en een vinger in de pap voor de dienstenorganisatie; echter een onmogelijk harnas voor de dienaren des Woords. Het management is blind voor de eigenlijke nood van de kerk: aan de lopende band verdwijnen kerken en predikantsplaatsen. Men houdt zich bezig met een opeenstapeling van regels die een belasting en een doodssteek vormen voor de broodnodige studie en verdieping in de pastorie waardoor de gemeente geestelijk gebouwd wordt.
Gaat onze kerk zo met haar dienaren om? Hebben de besturen het recht om een dienaar des Woords die voor God en Zijn gemeente zijn roeping aanvaard heeft te verplichten zich te onderwerpen aan zo’n opgelegde regeling? Een predikant heeft geen functie onder supervisie van een werkbegeleider, maar draagt een ambt met verantwoording voor God en Zijn gemeente. Ambtdragers, let op uw roeping en zeg met David: „Ik kan in dit harnas niet gaan.”
Dr. O. Noordmans gaf in 1935 al een signaal tegen deze ontwikkeling: „De geest moest eerst komen, dan werd alles in ’t eind goed. Maar de aardse machten denken daar anders over. Zij zijn meesters in de kunst van organiseren. Zij weten ook wel dat het zonder de geest niet gaat. Maar zij produceren geest door organisatie. Wij begeren geen aardse macht voor de kerk. Geen geproduceerde geest” (Verzameld Werk 5, 316).
De auteur is emeritus hoogleraar kerkgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en was jarenlang lid van de Commissie voor het Theologisch Wetenschappelijk Onderwijs van de Nederlandse Hervormde Kerk.