Dirigent en organist Klaas Stok lijdt bloedarmoede zonder Bach
Klaas Stok is een dankbaar mens. „Ik kan de muziek die mij dierbaar is op hoog niveau uitvoeren.” Het valt niet mee een gespreksmoment met de dirigent en organist te prikken. Stoks weken zitten overvol. Nee zeggen is niet zijn sterkste kant. Achter een uitnodiging lonkt vaak een prachtige horizon.
Stok viel al jong met zijn neus in de boter. Op zijn achtste ging hij op orgelles bij Elly Kooiman in de muziekschool van zijn woonplaats Deventer. Kooiman was leerling van Anton Heiller en had contacten met Klaas Bolt en Harald Vogel. Ze nam de jonge Klaas mee naar cursussen van deze vooraanstaande organisten. Zo raakte hij al vroeg met de historische uitvoeringspraktijk vertrouwd. Op zijn twaalfde keek Stok in de Rotterdamse Laurens Anton Heiller op de vingers, die daar een concert gaf. En vanaf zijn zestiende zong bij in het Deventer Kerkmuziekensemble, dat toen onder leiding van Jan Kleinbussink stond.
Stok wilde als kind al niets anders dan organist worden en met muziek bezig zijn. „Ik denk dat dit aan de kerkdiensten te danken is. Ik weet nog hoe ik in de kerk met de organist ‘meespeelde’ door met mijn vingers op de bank te trommelen.”
1. De orgelbank in Zutphen is een uitgekomen jongensdroom. Ik ken geen betere organistenplek.
„Het Bader/Timpeorgel is een topinstrument. Tijdens mijn laatste jaar op het atheneum begon ik met de voorlopleiding op het Arnhemse conservatorium bij Bert Matter. Ik herinner mij een voorspeelavond in zijn kerk, de St.-Walburgiskerk in Zutphen. Ik voelde mij daar toen al erg op mijn plek. Mijn voorliefde voor oude muziek en voor Bach sluit perfect aan bij het orgel. En veel recentere muziek valt er prima te vertalen. De zangerige prestanten van het boven- en rugwerk kom ik zelden elders tegen, een enkele keer in Italië. De fluiten zijn ongekend poëtisch en prachtig van aanspraak en kleur. De enorme akoestiek in de Walburgis was wel even wennen, na de kleinere en akoestisch drogere kerken in Meppel en Zelhem, waar ik voorheen organist was. Vooral bij de begeleiding van de samenzang.”
2. Ik ben een orgelspelende dirigent.
„Nee, ik voel mij gewoon musicus. De ene keer uit ik mijn muzikaliteit via het orgel, een andere keer als dirigent op de bok of vanachter het klavecimbel. Je zegt toch ook niet dat Mozart een pianospelende componist was? Hij was gewoon een universeel musicus. Gemiddeld genomen gaat driekwart van mijn tijd op aan het dirigeren. Het koorleiderschap van het Nederlands Kamerkoor neemt daarin een centrale plaats in. Als koorleider dirigeer ik zelf producties, ben ik medeverantwoordelijk voor de samenstelling van het gezelschap, doe ik aan kwaliteitsbewaking en bereid ik de zangers voor op concerten met gastdirigenten. Ik ben inmiddels zo’n twintig jaar bij het Nederlands Kamerkoor betrokken. Kortgeleden is er weer een chef-dirigent benoemd, de jonge Let Risto Joost. Nee, ik voel mij met zijn komst niet iemand die noodgedwongen de tweede viool speelt. Een chef-dirigent komt en gaat weer na enkele jaren. Ik voel me prima bij de rol van bewaker van de rode draad, als uitzetter van lange lijnen. Ik houd van afwisseling. Binnenkort leid ik het Duitse SWR Vokalensemble in eigentijds werk, een week later dirigeer ik Capella Amsterdam in een Schützprogramma. Ik doe zó veel mooie dingen. Eigenlijk zit mijn werkweek te vol. Keuzes maken vind ik lastig, omdat een uitnodiging vaak een interessant vervolg krijgt.”
3. Ik werk liever samen met anderen, dan dat ik in mijn eentje op de orgelbank zit.
„Ik floreer beter wanneer ik anderen om mij heen heb. Als dirigent probeer ik zo veel mogelijk gebruik te maken van de input van de mensen met wie ik werk. Ik houd er niet van om als dirigent anderen op te leggen hoe zij moeten spelen. Veel meer ben ik iemand die de lijnen uitzet en vervolgens de muzikale stromen van anderen zodanig in goede banen leidt dat het geheel op een hoger plan komt. Tegelijkertijd vind ik het heerlijk om in mijn eentje op de orgelbank te zitten en alles zélf in de hand te hebben. Een nadeel is natuurlijk dat ik dan als enige voor elk foutje verantwoordelijk ben.”
4. Zonder Bach lijd ik bloedarmoede.
„Klopt, zijn muziek zou ik het minst graag missen. Bach neemt een centrale plek in mijn werkzaamheden als dirigent en organist in. Zijn orgel-, orkest- en koorwerken vormen het standaardrepertoire dat ik uitvoer. In Bachs composities komt alles samen qua inhoud, muzikale taal en expressie. Alles wat in muziek denkbaar is, zit in zijn composities: grote architectuur, lading, diepgang. Ik kan Bach nergens op oppervlakkigheid betrappen. Als dirigent voer ik enkele keren per jaren mijn lievelingswerk, de Matthäus Passion, uit. Een compositie met een bijzondere vormgeving in de vorm van een kruis. Wat de orgelwerken betreft heb ik een voorliefde voor de grotere koraalvoorspelen. Ik denk omdat teksten daarin centraal staan. Ik begeef mij graag op het snijvlak van woord en toon.”
5. Muziek moet alle ruimte krijgen om te klinken. Ik wil daar zelf zo min mogelijk tussen zitten.
„Ik sta een historisch bewuste uitvoeringspraktijk voor. Een uitvoerende behoort zich in de componist en zijn tijd te verdiepen. Mijn publiek moet Bach, Mendelssohn en Debussy horen, en niet Klaas Stok die overal tussen zit. Toch vind ik de stelling te passief gesteld, want een musicus brengt muziek tot klinken. Maar die persoonlijke inbreng verschilt per stijl. Werken van Palestrina, Lassus of Pärt zweven als het ware om je heen en moeten klinken alsof ze er altijd zijn geweest. Deze composities verlangen een zekere objectiviteit. De uitvoerende moet er niet te veel eigen emotie tegenaan gooien, maar wat in de muziek zit opvangen en doorgeven. Het spelen van Bach vraagt een goede balans tussen afstand en betrokkenheid, want zijn muziek moet je ten dele voor zichzelf laten spreken. Daarnaast vragen werken die op de operatraditie geënt zijn meer persoonlijke inzet en een extraverte aanpak. Ik benader alle muziek –ook instrumentale stukken– alsof ze gesproken is of gezongen zou kunnen worden en probeer een verhaal te vertellen vol dialogen, zinnen, punten en komma’s. Een vocale manier van denken dus. Als ik orgel speel, vraag ik me als vanzelf af waar een zanger adem zou halen of een cellist zou articuleren. Op die manier krijgt een stuk adem en cadans. Eigenlijk zou elke organist zelf moeten zingen of een blaas- of strijkinstrument bespelen.”
6. Ik streef naar perfectie.
„Ja, maar wel met de kanttekening dat het woord perfectie mij te klinisch klinkt en te veel aan zo foutloos en mooi mogelijk spelen doet denken. Ik streef vooral naar optimale zeggingskracht en probeer vanuit elke stijl de kern te treffen, zo waarachtig en intens mogelijk. Soms moet je dan bewust lelijk spelen.”
7. De psalmen hebben mijn hart.
„Absoluut. Ik heb kortgeleden met het Nederlands Kamerkoor de cd ”Tehilim” opgenomen, die in november uitkomt. Daarop staan psalmen vanuit verschillende tradities, zoals de synagogale. Op zondag maak ik voor mijn improvisaties voor de dienst vrijwel altijd een keus uit het psalmboek. Ik probeer zo te spelen dat de tekst meeklinkt en de bedoeling van de dichter duidelijk wordt. Psalmen zijn zo universeel; alles wat in woorden is uit te drukken, zit in psalmteksten opgesloten. Ze vormen ook het uitgangspunt van veel composities. Met name de combinatie van woord en toon in die werken raakt mij.”
8. Zonder nieuwe muziek zou mijn leven een stuk saaier zijn.
„Zeker. Ik voer regelmatig eigentijdse muziek uit, vooral als dirigent. Het is een van mijn specialiteiten. Nieuwe composities dagen uit. Ik vind het boeiend contact te hebben met een componist en de totstandkoming van een werk van nabij mee te maken. Niet alle nieuwe stukken zijn overigens even geslaagd, maar dat geeft niet. Er moet immers een brede basis zijn, willen topstukken boven komen drijven.”
9. De klassieke koorzang heeft een impuls nodig.
„Vernieuwing is goed, maar moet geen doel in zichzelf worden. Het is niet juist om alleen aan vernieuwende projecten subsidie te verlenen omdat die zo verfrissend overkomen. Topuitvoeringen van oude muziek verdienen evengoed alle steun.”
10. Liever een dag zonder eten dan een dag zonder muziek.
„Nee hoor, ik kan best een dag zonder muziek. En ik houd ook van lekker eten, van de Italiaanse keuken bijvoorbeeld. Als ik op vakantie ben, draai ik geen muziek en bezoek ik nauwelijks concerten. Ik loop dan liever door de bergen of langs de zee. Het is goed af en toe afstand te nemen.”
In Staccato reageren muzikanten op tien stellingen. Volgende aflevering: 1 oktober.
Levensloop
Klaas Stok (1963) wordt geboren in Deventer. Vanaf zijn achtste krijgt hij orgelles van Elly Kooiman. Hij studeert orgel bij Bert Matter en Hans van Nieuwkoop, improvisatie bij Bert Matter, klavecimbel bij Kees Rosenhart en koordirectie bij Hans van den Hombergh en Barend Schuurman aan de conservatoria van Arnhem, Den Haag en Rotterdam. Hij wint verschillende prijzen op nationale en internationale concoursen. Sinds 2002 is hij (stads)organist van Zutphen en bespeler van het Bader/Timpeorgel van de St.-Walburgiskerk. Klaas Stok is koorleider van het Nederlands Kamerkoor. Hij dirigeert dit koor in concertseries met koormuziek van de 16e tot de 20e eeuw, waaronder wereldpremières van Kagel. Als zestienjarige doet hij koorervaring op bij het Deventer Vocaal Ensemble. Van dit gezelschap is hij inmiddels dirigent. Zijn uitvoeringen van Bachs Matthäus Passion in de Bergkerk in de Hanzestad trekken de aandacht vanwege de ruimtelijke opstelling van koren en orkesten. Stok is ook dirigent en artistiek leider van het semiprofessionele koor Consensus Vocalis, dat onder meer samenwerkt met het Combattimento Consort en het Orkest van het Oosten. Klaas Stok is eveneens dirigent van het professionele kamerkoor Capella Isalana. Sinds 2009 is hij als docent koordirectie verbonden aan het ArtEZ Conservatorium in Zwolle.