Doet schelden in het #publiekdebat pijn?
DEN HAAG – Een debat over de normen voor nieuwe media werd donderdag vooral een debat over het gebruik van Twitter met z’n veelheid aan particuliere opinies. Met als hamvraag: Doet digitaal schelden nu pijn of niet?
Gelukkig mocht er getwitterd worden, donderdag in het Museum voor Communicatie in Den Haag. De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) had daar een debat georganiseerd over de rol van internet in het publieke debat. Die rol kan best mooi zijn, maar verruwing, onbetrouwbaarheid en schending van de privacy liggen op de loer, waarschuwt de raad. Hij liet er donderdag zijn licht over schijnen in een rapport dat vooral oproept tot verdere discussie.
De voor het debat uitgenodigde deskundigen en politici –van wie de meesten zelf twitteren– nemen alvast een voorschotje op die discussie. Hetzelfde doet het publiek, dat onder de hashtag (herkenningslabel) #publiekdebat massaal aan het becommentariëren slaat – in overwegend fatsoenlijke taal overigens.
Een van de heetste hangijzers betreft de rol van de overheid. Wat moet de overheid doen als het over vuilspuiterij op internet gaat? Vooral tussen Tweede Kamerlid Brinkman (PVV) en Eerste Kamerlid Noten (PvdA) vlamt het nu en dan.
De overheid hoeft helemaal geen rol te spelen in de regulering van het publieke debat op internet, vindt Brinkman. „Schelden doet geen pijn, in elk geval niet letterlijk. Pas als het wel leidt tot elkaar iets aandoen, moet de overheid ingrijpen. Maar verder? Nee. Als je zelf kiest voor de methode van de botte bijl, moet je ook een vent zijn op het moment dat je kritiek krijgt.”
Schelden doet wél pijn, stelt Noten daarentegen. „Ik vind schelden intimidatie. Ik vind dat de overheid wel degelijk eisen mag stellen aan de kwaliteit van de omgangsvormen op sociale media. Anders zeg ik: de bron deugt niet. Hier worden mensen uitgesloten.”
„Absolúút niet mee eens”, stuift Brinkman op. „Sociale media zijn een vergroting van je huiskamer. De overheid moet zich totaal niet bemoeien met mensen die met elkaar discussiëren. Als er excessen zijn, ja, dan wel. Maar pesten? Joh, als ik nu iets op Twitter zet ben ik binnen tien minuten al tien keer gepest.”
De PVV’er mag daar dan tegen kunnen, dat geldt niet voor iedereen. „Ik stoor me erg aan de ongelooflijke hoeveelheid haattweets”, bekende Tweede Kamerlid Schaart (VVD). „Vorige week nog een: „Ik ga je overhoop bellen`, twitterde iemand naar me. Dat komt bij mij behoorlijk hard binnen.”
Op dat soort negatieve reacties lijkt Nederland trouwens het patent te hebben, is Schaart opgevallen. „Je ziet dat ook aan de vele honderden reacties onder artikelen op de site van De Telegraaf. Die zijn over het algemeen negatief. In onze buurlanden is die negativiteit veel minder.”
Het donderdag gepresenteerde rapport van de RMO geeft Schaart daarin gelijk: vooral het bedreigen van prominenten via internet gebeurt in Nederland veel vaker dan in België, Frankrijk en Duitsland.
PvdA’er Noten gebruikt van de weeromstuit maar helemaal geen sociale media voor het publieke debat. „Als je ergens twijfels over uit, ben je meteen een draaikont. Twitter kun je dan ook beter als zendmechanisme gebruiken dan als manier om in debat te gaan. Als politicus is het je doel mensen te overtuigen, en niet je twijfels te etaleren. Het spijt me zeer.”
Die houding speet ook sommige andere deelnemers aan het debat. En vooral de twitteraars. In de woorden van @mlborsje: „Politici die alleen maar zenden op Twitter zet ik uit.”
En zo eindigde het debat waar het begon: met een veelheid van opvattingen. Eigenlijk net als op Twitter.
www.denieuweregelsvanhetspel.nl voor het RMO-rapport en voor een onlinedebat over mores op internet.