Ontslag om strafrechtelijke veroordeling
Een werknemer van ABN AMRO, kassier met ruim 25 dienstjaren, wordt op een dag van zijn bed gelicht. Hij blijkt al jarenlang zijn pleegkind op gruwelijke wijze seksueel te hebben misbruikt.
In eerste aanleg veroordeelt de strafrechter de werknemer tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar. De werknemer legt zich bij dit vonnis neer en gaat niet in hoger beroep. ABN AMRO geeft de werknemer vervolgens ontslag op staande voet. Reden: een werknemer die voor drie jaar vanwege zo’n ernstig misdrijf de gevangenis in gaat, kan niet langer bij een ‘nette bank’ worden gehandhaafd.
Tot aan de Hoge Raad procedeert de werknemer tegen deze beslissing. En met succes. De Hoge Raad is, net als het gerechtshof in de appelprocedure, van oordeel dat het enkele feit dat een werknemer gedetineerd is niet zonder meer een ontslag op staande voet legitimeert. Daarvoor is méér nodig. Relevant is onder meer het wel of niet bestaan van een relatie tussen de aard van het misdrijf en de aard van de functie van de werknemer. Deze relatie ontbrak in de onderhavige casus. De werknemer vervulde immers de functie van kassier, terwijl het gepleegde misdrijf een zedendelict was. Zou er sprake zijn geweest van een vermogensdelict dan zou de relatie tussen werk en misdrijf veel sterker zijn geweest.
Datzelfde geldt voor een werknemer van een kinderdagverblijf (denk aan het Hofnarretje) die zich schuldig maakt aan het maken en verspreiden van kinderporno. In de ABN AMRO-zaak vond de rechter eveneens van belang dat de werknemer „voor het overige” voortreffelijke functioneerde en dat ABN AMRO geen schade had geleden door de detentie. Tijdens de detentieperiode behoefde er immers geen loon te worden betaald. Hiermee is overigens lang niet alles gezegd over de relevante gezichtspunten bij de beoordeling van een ontslag wegens detentie.
Een ander relevant gezichtspunt is bijvoorbeeld de vraag of de afwezigheid van een werknemer wegens detentie leidt tot een grote verstoring van het bedrijfsproces. Als de werknemer langdurig afwezig is en het voor de werkgever moeilijk is de stoel van de werknemer ‘warm’ te houden, kan eerder tot ontslag worden overgaan. Van belang daarbij is ook de omvang van het bedrijf. Van een groot bedrijf kan meer worden verlangd dan van een klein bedrijf.
Een volgend te noemen gezichtspunt betreft de onrust die kan ontstaan bij het persoon en cliënten. Als collega’s, gezien de afschuwelijke misdragingen ten aanzien van zijn pleegkind, geen vertrouwen meer in de werknemer hebben en protesteren tegen diens terugkeer, ligt ontslag ook eerder voor de hand. Wel wordt van de werkgever verlangd dat hij zijn best doet om terugkeer van de werknemer mogelijk te maken door met de collega’s te gaan praten.
In de ABN AMRO-zaak werd met dit gezichtspunt onvoldoende rekening gehouden. Uiteindelijk is de werknemer na de detentieperiode maar enkele dagen op het werk geweest, en meldde hij zich binnen tien dagen ziek vanwege de gerezen spanningen met zijn collega’s.
Persoonlijk acht ik de benadering van de rechter in bovengenoemde zaak te streng voor de werkgever. Het is nota bene de werknemer die zich schuldig maakt aan een ernstig misdrijf. Dat zou naar mijn mening in beginsel een goede reden voor ontslag (op staande voet) moeten zijn, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden.
De auteur is hoogleraar arbeidsrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen. Dit is het achtste en laatste artikel in een serie over ontslagrecht.