Biodiversiteit van het Nederlandse rivierengebied explodeert
Het aantal zeldzame soorten planten en dieren langs de Nederlandse rivieren is de afgelopen 20 jaar explosief gestegen. Uit een grootschalig recent onderzoek in het kader van het project ‘Rijn in Beeld’ blijkt dat de natuur van het Nederlandse rivierengebied een ongekende vooruitgang heeft doorgemaakt.
Volgens rivierecologen Bart Peters en Gijs Kurstjens komt die groei vooral door de Ecologische Hoofdstructuur.
Niet alleen aansprekende soorten als bever, lepelaar, zwarte wouw en otter doen het goed, maar ook honderden bedreigde stroomdalplanten zoals wilde marjolein, kleine ruit en cipreswolfsmelk floreren. Ook veel kleine zangvogels zoals roodborsttapuit, sprinkhaanzanger, dagvlinders zoals bruin blauwtje en koninginnepage, libellen zoals rivierrombout, vroege glazenmaker en veel vissoorten zoals rivierprik, barbeel, winde doen het goed.
De veranderingen zijn volgens Peters en Kurstjens zo groot dat het Nederlandse rivierengebied op Europese schaal weer tot de meest bijzondere natuurgebieden kan worden gerekend. Veel in Nederland voorheen uitgestorven soorten zijn inmiddels weer helemaal terug.
De belangrijkste oorzaak van de sterke vooruitgang is volgens Peters en Kurstjens de omzetting van landbouwgronden in natuurgebieden. In veel gevallen kon dat door de aankoop van gronden in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), maar zeker ook door nieuwe combinaties met delfstofwinprojecten, hoogwaterprojecten en zelfs stadsontwikkeling. Hierdoor zijn langs de grote
rivieren veel nieuwe natuurgebieden ontstaan. In deze gebieden heeft de natuur zich betrekkelijk spontaan kunnen herstellen, met bloemrijke graslanden, soortenrijke overstromingsruigtes en ooibossen als resultaat.
Ook kregen door de aankoop van gronden allerlei dynamische processen, die allesbepalend zijn voor de terugkeer van planten en dieren, de kans zich weer ongestoord voor te doen. Hierbij moet gedacht worden aan de effecten van overstromingen, het optreden grootschalige zand- en grindafzettingen op rivieroevers en de vernatting van terreinen met helder grondwater. De ideeën zoals in de jaren ‘80 ontwikkeld in het beroemde ‘Plan Ooievaar’ blijken in de praktijk nog beter uit te werken dan destijds gedacht.
Tegelijkertijd blijkt een koppeling met de landbouw helaas moeilijker. Zelfs landbouwgronden waar met relatief hoge subsidies (agrarische beheerovereenkomsten) een extensiever beheer wordt gevoerd, laten in het rivierengebied nauwelijks een wezenlijke verbetering van de natuur zien. „Een iets extensiever agrarisch beheer is eenvoudigweg nog steeds te intensief om planten en dieren voldoende mogelijkheden te bieden,” aldus de onderzoekers. Juist het scheiden van productielandbouw en natuur is langs de grote rivieren de belangrijkste motor achter het natuurherstel geweest.
Peters en Kurstjens pleiten er dan ook voor om de EHS verder uit te bouwen en daarin samenwerking te blijven zoeken met de delfstofwinning, hoogwaterbestrijding (rivierbeheer), stadsontwikkeling en recreatie en toerisme. Het koppelen van deze functies met het natuurbeleid leidt volgens de onderzoekers tot succesvolle, maar ook betaalbare resultaten.