Halliburton krijgt verdacht veel werk
Een onderdeel van Halliburton heeft voor meer dan 800 miljoen euro aan werk in Irak gekregen, zo blijkt uit militaire gegevens die eind vorige week zijn vrijgegeven.
Het grootste deel van de orders sleepte de Texaanse oliegigant binnen met een militair contract uit december 2001 dat een Democratische afgevaardigde onlangs „obscuur en lucratief” noemde.
Het contract is omstreden, omdat Halliburton nauwe banden onderhoudt met het Witte Huis. Vice-president Dick Cheney gaf tot zijn verkiezing tot vice-president leiding aan het bedrijf en speelt er nog steeds een adviserende rol. Democratische afgevaardigden hebben hardop geopperd dat dit de reden is dat het bedrijf zoveel contracten krijgt.
Het bewuste contract uit 2001 kent geen maximum. Voor de overeenkomst bouwt het bedrijfsonderdeel Kellogg Brown & Root onder meer onderkomens voor het Amerikaanse leger in Irak. Daarnaast kreeg het bedrijf in maart een contract toegewezen voor het repareren van oliebronnen.
Irak heeft gisteren voor het eerst sinds buitenlandse troepen het land binnenvielen weer olie geëxporteerd. De hervatting van de olie-export is van groot belang voor het land, dat dringend geld nodig heeft om zijn in de oorlog beschadigde infrastructuur te herstellen en de door twaalf jaar sancties vernietigde economie weer op te bouwen.
De hervatting van de export ging gepaard met een plechtigheid in de olieterminal van het Turkse Ceyhan. Het hoofd van de Iraakse Organisatie voor Oliemarketing (SOMO), Mohammed al-Jibouri, zette daar met een muisklik het overhevelen van het equivalent van een miljoen vaten ruwe Iraakse olie in de Turkse tanker Ottoman Dignity in gang. De tanker zal de door Turkije gekochte olie vervoeren naar een raffinaderij aan de Egesche kust. De opbrengst van de verkoop wordt in een door de Verenigde Staten beheerd fonds voor de wederopbouw van Irak gestort.
De olie die zondag werd overgeheveld bevond zich al in Turkije. Voor de oorlog tegen Irak begon zijn in het zuiden van Turkije acht miljoen vaten Iraakse olie opgeslagen. Vertegenwoordigers van de Iraakse olie-industrie zeiden eerder dat Irak vanaf zondag weer olie naar Turkije zou kunnen pompen, maar zondag zeiden Iraakse functionarissen dat de oliepijpleiding tussen Kirkuk en Ceyhan nog niet klaar is voor gebruik. De pijpleiding werd eerder deze maand beschadigd door twee explosies, die volgens de Turkse minister van Buitenlandse Zaken het gevolg waren van sabotage. Het hoofd van het Turkse pijpleidingbedrijf BOTAS, Takiyuddin Bilgic, zei zondag te verwachten dat Irak weer olie naar Turkije gaat pompen als de olietanks in Ceyhan eind deze maand leeg zijn. Waarschijnlijk vanaf 28 juni zal Irak weer olie verschepen vanuit Mina al-Bakr aan de Perzische Golf.
Zaterdag explodeerde een oliepijpleiding bij de plaats Hit, ten westen van Bagdad. Het was een dag later nog niet duidelijk of er benzine, dan wel ruwe olie door de leiding liep. De brand die op de explosie volgde, woedde zondag voort.
Irak heeft jarenlang alleen olie mogen exporteren om voedsel en andere benodigdheden te kopen voor de bevolking, die leed onder de door de Verenigde Naties ingestelde sancties. Als gevolg van de sancties is een groot deel van de apparatuur van de Iraakse olie-industrie verouderd en na de oorlog zijn veel oliefaciliteiten geplunderd. In de weken na de oorlog moest Irak, dat de op een na grootste olievoorraad van de wereld heeft, zelfs olie importeren. Momenteel produceert Irak 750.000 vaten per dag. Eind juni hoopt het land weer een miljoen vaten per dag te exporteren en aan het eind van het jaar het dubbele daarvan. Sommige analisten betwijfelen of dit lukt.