Met pabo-studenten op rattenvangst
GOUDA – Hij gaf lessenseries over filosofen, maar nam de pabo-studenten ook mee op bisamrattenvangst. ”Homo inventus” werd Driestardocent P. Booij eens genoemd: altijd in voor nieuwe dingen.
Als Booij op 1 augustus afzwaait –vandaag nam hij afscheid– heeft hij precies 40 jaar lesgegeven aan de opleiding en, inclusief zijn eigen studietijd, 45 Driestarjaren achter de rug.
„Als ik nu zou moeten kiezen, zou het een universitaire studie worden, maar dat was er in 1963 in onze kring nog nauwelijks bij. De kweekschool was het hoogste dat velen in hun hoofd durfden te halen. Mijn vader was zo arm dat ik hem al verschrikkelijk dankbaar was dat ik naar De Driestar mocht.
Intellectueel stelde de kweekschool ook in die tijd al weinig voor, en dat is nadien alleen maar minder geworden. Dat geldt ook mijn eigen vakgebied: het wiskundeniveau van een eerstejaarsstudent toen was hoger dan van een vierdejaars nu. Tijdens stagebezoeken maak ik het regelmatig mee dat een leerling van groep acht een rekenprobleem beter begrijpt dan de stagiair voor de klas. De beroepsmatige en sociale kant van de pabo-opleiding is wel sterk verbeterd.”
Het valt Booij elke keer weer op hoe studenten tijdens hun opleiding veranderen. „Als ik ruzie had, was het altijd met een eerste klas. „Meneer, u kan niet uitleggen.” „Waarom zou ik? Ik snap het al.” Verontwaardiging. Pas later begrepen ze dat ze zelf hun leerproces ter hand moesten nemen. In die vier jaar worden ze volwassen. Aan het begin zijn het nog scholieren die zich tegen de leraren afzetten. Aan het eind hebben ze zelf iets van de verantwoordelijkheid gevoeld.
In het derde jaar krijgen ze onderwijsoogjes. Eigenlijk kun je dan pas goed met lessen didactiek beginnen. Ze hebben dan zoveel stage gelopen dat ze onderwijzerstaal beginnen te begrijpen.”
Een blad voor zijn mond nemen is niet Booijs gewoonte. „Studenten waren wel eens geschokt door wat ik zei. Dan kwam er een brief, soms van de ouders. De betrokken studenten hadden niet in de gaten dat ik alleen maar bezig was hen tot zelfstandig nadenken te prikkelen. En gelukkig heb ik ook meermalen na een college een staande ovatie gekregen; dat was de andere kant.”
Zijn eerste baan had Booij op een lagere school in Ridderkerk. In die drie jaar haalde hij LO-akten handelswetenschappen en wiskunde. Driestardirecteur P. Kuijt vroeg hem naar Gouda te komen. Booij werd docent wiskunde en didactiek. En dat bleef hij lang, al kwam er later het nodige bij: culturele en maatschappelijke vorming (cuma) en filosofie op de pabo, statistiek op de lerarenopleiding pedagogiek, en de afgelopen vijf jaar was hij twee dagen per week coördinator internationalisering.
Wiskunde bleef mooi, maar filosofie was eigenlijk toch veel aardiger, zegt hij nu. „De studenten doen het ook liever. Dat is ook de leeftijd: nadenken over zichzelf en over de grote vragen van het leven. Aan wiskunde hadden ze vaak een beetje een hekel.”
Roken was normaal toen Booij –„niet met een ‘y’, dat is hier ooit verkeerd in het systeem terechtgekomen en nooit meer verbeterd”– Driestardocent werd. „Voor de klas althans. Twee sigaretten per les. Niemand had er last van; tegenwoordig iedereen. In het vierde jaar liet ik ze in de klas meeroken. De shagbaal ging rond en het was al gauw grijs van de rook. Dat zag Kuijt vanaf de gang. Al pijprokend opende hij de deur en zei: „Zeg, Booij –pafpaf–, je weet toch wel –paf– dat dit niet mag?”
Het was een van de vrijheden die de wiskundedocent zich veroorloofde. „Ik ben zo’n vrijgevochten jongen uit de jaren zestig, en een Sliedrechter bovendien. Gelukkig heb ik hier op school altijd veel ruimte gekregen, anders had ik het geen 40 jaar volgehouden. Nieuwe managers moesten er even aan wennen, maar dat ging al vrij snel weer goed. Ik hield van initiatieven nemen, maar had wel vrijheid nodig om die te ontplooien.”
Hij gaf veel lessen Joodse cultuur, om maar eens iets te noemen. „Dat is een hobby, een liefde van me. En nog eentje: polderbiologie. Gedurende tien jaar heb ik alle derdejaarsstudenten –tezamen dus een tweeduizend– een dag meegenomen de polder in, op bisamrattenvangst.”
Hij was de eerste coördinator internationalisering van de school. „Ik was vanaf het begin betrokken bij de organisatie van buitenlandse werkweken, dus ik had al de nodige contacten. ’k Probeerde in het buitenland christelijke scholen te ontdekken en uitwisseling van studenten, docenten en kennis te organiseren.” Hij richtte zich vooral op Zuid-Afrika en Hongarije/Roemenië. „Ook met Israël ontstonden contacten, niet zozeer met christelijke wetenschappers, maar ze hebben er wel gevoel voor geloofsonderwijs.”
Nieuwe initiatieven waar hij níét van hield, waren beamers, smartboards en andere nieuwe leermiddelen. „Bij de viltstift houdt het op. Het lekkerst is een ouderwets schoolbord met een krijtje, waar je vingers wit van worden.”
De 64-jarige docent ziet geen ‘gat’ opdoemen nu hij met pensioen gaat. „Het scribaat van de hervormde gemeente Polsbroek/Vlist –sinds een jaar– kost een dag per week. Dat hoeft vanaf nu niet meer de zaterdag te zijn.” Hij zit in de WMO-raad van de gemeente Lopik en is benoemd in de onderwijscommissie van stichting Hulp Oost-Europa (HOE). „En verder lezen, lezen, lezen. En nog wat filosofie studeren. Toen de bijscholing van pabo-docenten verplicht werd, liep dat eerst heel stroef. Zelf deed ik het echter graag. Tot in de laatste zomervakantie toe volgde ik cursussen.”