Discours op een mijnenveld
Titel:
”In God geloven. Een praktisch-theologische reconstructie”
Auteur: F. G. Immink
Uitgeverij: Meinema, Zoetermeer, 2003
ISBN 90 211 39103
Pagina’s: 292
Prijs: € 27,50. ”In God geloven. Een praktisch-theologische reconstructie”. Wie titel en ondertitel van dit boek op zich laat inwerken, wordt nieuwsgierig gemaakt. Vooral de toevoeging: een praktisch-theologische reconstructie, van het thema ”in God geloven”. De lezer wordt direct geboeid.
Hoe zou de auteur als hoogleraar in de praktische theologie (Utrecht) de reconstructie voltrekken van het in God geloven? Wat nauwkeuriger geformuleerd: Is het mogelijk om het in God geloven te reconstrueren?
Al spoedig bleek mij dat reconstructie van in dit boek staat voor reflectie op. Beide woorden doelen wel op hetzelfde. Toch lijkt mij reflectie op het in God geloven vanuit de praktische theologie een trefzekerder formulering. Ik heb althans enige moeite met het reconstrueren van mijn in God geloven.
De auteur, dr. F. G. Immink, zal niettemin zijn redenen gehad hebben om deze formulering te kiezen. Wie wat thuis is op het gebied van de praktische theologie, zal het met me eens zijn dat een praktisch-theologische (dus wetenschappelijke) bespreking van ”in God geloven” een heikel onderwerp is. Een gereformeerd (praktisch) theoloog begeeft zich op een mijnenveld. Daarom is allereerst een woord van waardering op zijn plaats, dat Immink dit onderwerp heeft aangepakt. Daarnaast wil ik waardering uitspreken voor de voorzichtige en bezonnen wijze waarop hij zijn onderwerp behandelt.
Discours
Immink gaat met veel vakgenoten in discussie als vertegenwoordigers van verschillende stromingen. Het is boeiend om te lezen hoe hij hun standpunt beschrijft. Wat hij in hun werk waarderen kan, haalt hij naar voren. Over hun tekorten of eenzijdigheden is hij zeer voorzichtig. Het is een boek dat (om een meermalen door hem gebruikte term te bezigen) een discours met velen voert.
De auteur is thuis op het terrein van zijn vakgebied. Hij haalt overal citaten vandaan; of beter: vooral verwijzingen. De noten zijn wel talrijk, maar niet omvangrijk. Ik stond van de verwijzingen te kijken. Zonder vertoon van geleerdheid, bijna losjesweg noemt hij de auteurs met hun publicaties en de bladzijden waar je moet zijn om aan de discussie mee te doen. Het is voor mijn besef een diepgaand boek dat zonder enige pretentie de behandeling van het onderwerp wil dienen.
De lezer krijgt dus zijn deel. En dat via een uitvoerig gesprek met anderen, ook in het Engelse taalgebied, vanuit een duidelijk reformatorische positie. Waar men het boek ook openslaat, telkens komt men de reformatorische theologen (Luther en Calvijn) als leermeesters en bronnen tegen; overigens zonder enige hinderlijke overdrijving. De verwijzingen naar hen zijn even pretentieloos als de omschrijving van het standpunt van de schrijver. Ik gebruik onder dit gezichtspunt, met genoegen, de typering ”een weldadig boek”. De lezer vat de meerzijdigheid van het woord weldadig.
Mijnenveld
En nu de inhoud. Ik gebruikte de term mijnenveld. Zonder het een strijdbaar boek te noemen, wijs ik toch twee fronten aan waartegen Immink positie kiest. Die fronten zijn herkenbaar aan enkele auteurs wier namen in het personenregister (naast Luther en Calvijn) het meest genoemd worden, namelijk Schleiermacher, Barth en Johannes van der Ven (rooms-katholiek, Nijmegen).
Deze drie namen zijn de hoofdpersonen in de discussie over de vraag hoe er in de praktische theologie over God wordt gesproken. De Woord-theologie van Bovenaf. Maar hoe gaat het Woord dan in in ons leven en in de samenleving? Of: Is onze kennis van God en ons spreken over God alleen kenbaar en herkenbaar vanuit wat wij zelf over Hem denken te weten, ervaren en zeggen?
Bij deze laatste stroming speelt vooral in het pastoraat de therapeutische benadering een grote rol. De auteur is -ik schreef het al- op zijn vakgebied een meester. Daardoor weet hij de nuanceringen binnen deze beide stromingen treffend te verwoorden en tegelijk in publicaties te situeren. In deze bespreking kan ik daarop niet verder ingaan.
Bevinding
Het -voluit reformatorische- standpunt van de auteur luidt aldus: God spreekt tot de mens. God Zelf is subject. Als Gods spreken gehoord, dat is: geloofd wordt, verandert er iets in de mens; ofwel de mens zelf verandert, wordt bekeerd. De werking van het Woord in mens en maatschappij wordt zo als pneumatologische categorie beschreven en gehonoreerd. Men kan voor deze doorwerking van het Woord ook de termen bevinding of toepassing gebruiken. Die is er in alle hoogte en diepte, dus veelvormig.
Deze stellingname acht ik waardevol, omdat ze getuigt van een voluit trinitarische aanpak in de praktische theologie. Ik ken geen boek uit de laatste vijftig jaar waarin vanuit de Reformatie op dit niveau de discours met andere praktische theologen wordt gevoerd; zeker niet in het Nederlandse taalgebied.
Ik wil graag nog een deugd van het boek noemen. Immink is goed thuis in de Amerikaanse wijsgerige school rond Alvin Plantinga (Grand Rapids). Zijn proefschrift handelt over een onderwerp uit die (reformatorische) filosofie. Na tien jaar in Utrecht gedoceerd te hebben, schrijft Immink een boek over de praktische theologie, waarin hij als basis verwerkt wat hij van zijn Amerikaanse leermeesters en vrienden heeft geleerd.
Hij is niet de enige in Nederland die in de Angelsaksische wijsgerige theologie thuis is. Hij is wel een bekwaam vertolker van de stroming rond Plantinga en Woltersdorff. Ter typering van hun filosofie gebruikt hij de term ”metafysisch realisme”.
Zachtaardig
Ik heb de hoofdlijn proberen aan te geven. En dat met veel waardering. Wie het boek zelf ter hand neemt, zal nog veel verrassingen ervaren.
Heb ik geen kritiek? Ik zou twee bedenkingen willen opperen. Dat is de wel bijzonder zachtaardige manier waarop hij zijn gespreksgenoten typeert. Op pagina 165 zegt hij dat hij tot een reconstructie van de geloofscommunicatie komt die énigszins (accentuering van mij, WHV) afwijkt van het model van Van der Ven. Het is wel vriendelijk om in plaats van het gepaste woord fundamenteel, enigszins te gebruiken. Ik vind dit te wijd door de bocht. Men ziet vergelijkbare verzachtende typeringen van theologische tegenstanders op pagina 173, 186 en 247.
Ten slotte. Deze recensie leent zich niet voor een uitvoerige bespreking van de opzet (de constructie van de reconstructie) van het boek. Ik heb al lezende de ervaring opgedaan dat de grote ontvouwing van het eigen standpunt vooral in het laatste hoofdstuk op tafel wordt gelegd.
Intussen is de stof van dit laatste hoofdstuk door heel het boek heen (soms expliciet, soms door verwijzing naar dit laatste hoofdstuk) aanwezig. De auteur schrijft ernaartoe, maar evenzeer er vanuit. Misschien is dat de reden waarom ik dit voortreffelijke boek toch redelijk vermoeiend vond om te lezen. Deze moeite verhinderde me niet er twee weken zeer geboeid doorheen te gaan.
Het slothoofdstuk heeft als titel ”Geloofsbeoefening”. Dat is een praktisch slot. Het biedt de grondlijnen voor een boek over de praktijk van de praktische theologie. Ik hoop dat de schrijver zich geroepen weet en gelegenheid ontvangt om dat praktische vervolg te schrijven.