Levensbeschouwing en vrolijkheid
Titel:
”Gelijk het gras. Interviews over vergankelijkheid”
Auteur: Alex Verburg
Uitgeverij: De Arbeiderspers, Amsterdam, 2003; 240 blz.
ISBN 90 295 5182 8
Pagina’s: € 16,95. Marike de Klerk, Nico ter Linden, Irene van Lippe-Biesterfeld, Marga Minco, Frits Philips, Lea Rabin. Allemaal werden ze ooit voor het weekblad Libelle geïnterviewd door Alex Verburg. In totaal 36 vraaggesprekken van deze journalist werden gebundeld in ”Gelijk het gras. Interviews over vergankelijkheid”. Een titel die nieuwsgierig maakt.
De titel van het boek is ontleend aan de bekende berijming van Psalm 103, waarnaar Marike de Klerk in het eerste interview in deze bundel verwijst. Het vraaggesprek met de toenmalige vrouw van de Zuid-Afrikaanse Nobelprijswinnaar en president had in oktober 1994 in Kaapstad plaats. „We moeten ons richten op de toekomst. Ons leven is maar kort, gelijk het gras - kent u die psalm?”
Openhartig praat ze over haar gezinsleven. „U kent ons systeem: zes maanden zit de regering op de Kaap en zes maanden in Pretoria. Ik heb altijd geloofd in een hecht gezinsverband, dus het viel me zwaar eeuwig te moeten kiezen tussen mijn man en de kinderen. Mijn hart heeft eigenlijk altijd bij mijn man gelegen.” Schokkend is vervolgens de voetnoot onder het interview: „Marike de Klerk was bijna veertig jaar getrouwd toen haar man haar in 1998 verliet voor een ander.”
Lutherlied
In de interviews, die voor een deel al meer dan tien jaar geleden werden afgenomen, stelt Verburg tal van serieuze onderwerpen aan de orde. „We hebben gesproken van de diepste geheimen van het leven en toch was er vrolijkheid in het gesprek”, zegt conferencier Toon Hermans aan het eind van een interview rond zijn 75e verjaardag in 1991. „Dat mensen over levensbeschouwelijke zaken praten en tegelijkertijd veel lachen: ik zou willen dat dat zich vermenigvuldigen zou.”
Frits Philips vertelt dat zijn vrouw in de Tweede Wereldoorlog een fragment uit het Lutherlied op de achterkant van een schilderij van Cranach schreef, voordat het in Duitse handen zou komen: „Delf vrouw en kinderen het graf, neem goed en bloed ons af, het brengt u geen gewin, wij gaan ten hemel in… Kijk, het staat er nog op. Dat typeert helemaal mijn vrouw: als ze het dan toch weghalen, wil ik dat dit erbij zit. En het merkwaardige is dat uitgerekend dit schilderij is teruggevonden.”
Eerlijkheid
De Bergrede geldt voor Frits Philips als een toetssteen. „Eerlijkheid, onzelfzuchtigheid en naastenliefde. Tegen mijn verwachting in viel eerlijkheid mij thuis zwaarder dan in het doen van zaken. Als een zakenman zich niet aan zijn afspraken houdt, is hij zo afgebrand. (…) Om thuis met al je overwegingen zo eerlijk mogelijk voor den dag te komen, daar is een veel groter vertrouwen en soms ook moed voor nodig. En wij mannen zijn in het dagelijks leven niet de moedigsten, vrouwen zijn dikwijls veel moediger.”
In de levensovertuiging van ds. Nico ter Linden neemt de Bergrede een andere plaats in. De oud-predikant van de Westerkerk in Amsterdam zegt sommige passages in de Bijbel „hinderlijk” te vinden. „Als iemand je op de ene wang slaat, keer dan ook de andere wang toe. Of: Zeventig maal zeven maal vergeven - dat vind ik altijd nog vrij veel. Zulke passages leveren me een onrustig geweten op. Af en toe denk ik dan: nou, dat zetten we maar even tussen haken, dat kan ik even niet hebben, ik sla nu terug.”
Aids-patiënten
De mate waarin de sterk uiteenlopende vraaggesprekken de lezer weten te boeien, hangt voor een belangrijk deel samen met de persoon van de geïnterviewde. Voor wie weinig affiniteit heeft met terreinen als theater, opera, ballet, toneel, cabaret en televisie is een groot aantal interviews minder interessant. In de vraaggesprekken komen bovendien niet alleen thema’s als religie en het verlies van dierbaren aan bod, maar is ook sprake van zaken als echtscheiding, overspel en homoseksuele relaties.
Pater Jan van Kilsdonk bezoekt veel aids-patiënten. „Aids is een sociaal belaste ziekte en dat maakt ook de dood iets dramatischer. Ik heb ongeveer honderdenzeventig aids-patiënten begraven en bijna allen hadden het gevoel: ik ga naar een eeuwige liefde toe, ik ben geborgen, er wordt mij een toekomstige liefde gegeven die groter is dan de huidige. Ik zou het niet met die helderheid kunnen nazeggen.”
Over momenten dat er paniek komt opzetten in het zicht van de dood zegt hij: „Ik heb niets te bieden, ik heb ook niets te zeggen. Ik ben een leerling van degene die lijdt.”
Het thema vergankelijkheid komt niet in alle hoofdstukken even duidelijk terug. De gesprekken geven al met al wel een beeld van hoe er in diverse geledingen van de samenleving over dit onderwerp wordt gedacht, wat vaak weinig stichtelijk is. ”Gelijk het gras” is een weliswaar fraaie titel, die de inhoud van het boek echter niet goed dekt. Wat dat betreft stelt deze bundel, ondanks de boeiende en waardevolle gesprekken die er een plek in kregen, uiteindelijk toch teleur.