Weglopen voor verantwoordelijkheid holt eigen organisaties uit
Steeds minder mensen zijn bereid bestuurlijke verantwoordelijkheid te dragen voor reformatorische organisaties, signaleert M. Sinke. Hoe geloofwaardig is het dan nog om te ijveren voor eigen instellingen?
Het wordt steeds moeilijker mensen te vinden die de belangen behartigen van de reformatorische achterban. Dat verschijnsel is overigens breder, mensen zijn steeds minder bereid om een bestuursfuncties of kerkelijk ambt te vervullen. Dat leidt tot extreme en ongewenste situaties.
Twee voorbeelden ter illustratie. In een regiobestuur voor WSNS (Weer Samen Naar School ten behoeve van Passend Onderwijs) is nog maar een van de vijf leden direct verbonden met een school (als bestuurder en/of directeur). De andere vier zijn oud-bestuursleden die (allang) geen relatie meer hebben met de school die ze ooit vertegenwoordigden.
Tweede voorbeeld: een landelijke vereniging –geen stichting!– met 10.000 leden zoekt 18 leden die plaats willen nemen in de ledenraad. Na drie maanden heeft men kandidaten –sommige tegen wil en dank– voor dertien zetels. Terecht stelt een van de meest betrokkenen dat de vitaliteit en representativiteit van de vereniging in het geding komen als leden zich niet meer willen inzetten voor bestuurlijke of andere taken.
Hoe komt dit? Een belangrijke factor is mijns inziens dat de keuze voor eigen organisaties niet meer vanzelfsprekend is. Anders gezegd: men bejegent de eigen instellingen vrijblijvend. Als de kwaliteit te wensen overlaat, kiest men voor een –bijvoorbeeld– andere school, al dan niet aanpalend aan de eigen identiteit.
Naar mijn inschatting wordt er ook onvoldoende gesproken met de eigen organisaties over de tekortkomingen: samen weten we meer dan één. Laat men maar aangeven wat men mist.
Het gevaar van deze ontwikkeling is dat op een gegeven moment de vertegenwoordiging van de achterban wegvalt. Dat hebben we bijvoorbeeld gezien in de jaren negentig bij de Besturenraad voor het protestants-christelijk onderwijs. De rayonschoolraden vielen weg, omdat er onvoldoende mensen te krijgen waren. Gevolg was dat bepaalde posities –bestuursfuncties in algemene schoolbegeleidingsdiensten bijvoorbeeld– niet meer goed bemenst konden worden vanuit de christelijke achterban. Anders gezegd: de mogelijke invloed ging verloren.
Feitelijk is er dan sprake van een uitholling van binnenuit. Mogelijk is die bedreiging groter dan die van buitenaf. Wat is on- ze geloofwaardigheid nog als we niet in staat zijn onze vertegen- woordigingen op peil te houden?
Gelet op het feit dat de eigen organisaties veelal goed georganiseerd zijn qua ondersteuning en dergelijke, is deze ontwikkeling een aanfluiting. Als we bedenken hoe die organisaties begonnen zijn, is dat eigenlijk beschamend. Immers, onze voorouders moesten met veel minder deskundigheid en middelen alles zelf organiseren. Nu staan allerlei faciliteiten ter beschikking, maar laten we het in toenemende mate afweten.
Nogmaals, hoe geloofwaardig zijn we dan nog om te ijveren voor eigen organisaties?
De auteur is directielid van het Wartburg College in Rotterdam en was jarenlang bestuurslid van vele gremia in en buiten de reformatorische kring. Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven.