Sander van den Houten gebeiteld in orgelstad Kampen
In Staccato reageren muzikanten op tien stellingen. Vandaag organist-orgelbouwer Sander van den Houten.
De jonge organist-orgelbouwer Sander van den Houten (24) zit gebeiteld: in Kampen kreeg hij in korte tijd de sleutels van drie grote orgels. „Als je in de Bovenkerk Psalm 150 begeleidt, moet je niet gaan aaien over de klavieren.”
Hij woont nog maar een paar jaar in Kampen, en hij mag zich al eerste organist van de Broederkerk en de Burgwalkerk noemen, én een van de tweede organisten van de Bovenkerk. In het dagelijks leven staat Sander van den Houten als stemmer en intonateur bij Kaat en Tijhuis Orgelmakers in de ingewanden van het orgel.
1. Het is een en al orgel in mijn leven.
„Eigenlijk wel, ja. Soms ben ik het wel eens zat. Dan heb ik een dag lang in een kerk op een plankje van 20 centimeter breed in een orgel gestaan, om pijpen te stemmen of te intoneren. Als ik dan naar huis rijd, heb ik het wel even gehad met het orgel. ’s Avonds moet ik dan weer zelf studeren, of er komen leerlingen. Toch geniet ik daar weer van. Lesgeven is heerlijk, omdat je wat over kunt dragen. En vergeet m’n koor niet; dat had ik hier eerder dan die organistenposten. Dirigeren vind ik heerlijk. En je leert ervan voor je orgelspel: om zinnen te maken, om een verhaal te vertellen.”
2. Voor een organist-orgelbouwer is Kampen een lustoord.
„Ja, je hebt hier fantastische orgels. Natuurlijk het Hinszorgel in de Bovenkerk, en het koororgel van Reil daar. Maar ook de instrumenten in de Burgwalkerk, de Buitenkerk en de Broederkerk zijn historisch en fraai. Bij mij om de hoek staat de lutherse kerk, waar een mooi Naberorgel hangt. Daar heb ik nog wel lesgegeven. Kampen is zeker dé orgelstad. Ik noem het wel een stukje naar onderen gezakt Groningen: zo veel mooie instrumenten op een kluitje. Vanuit mijn huis aan de Karpersteeg kan ik alles aanlopen. Onderwijl steek ik een sigaar op. De lutherse kerk is een kwartsigaar, de Broederkerk een halve, de Burgwalkerk driekwart sigaar, de Bovenkerk een hele. Naar de laatste loop ik dus het liefst…”
3. Ik heb het getroffen: als 24-jarige organist van drie grote, historische orgels.
„Absoluut! Daar ben ik nog elke dag dankbaar voor. Het heeft me verrast. Ik ben zeker niet naar Kampen gekomen om alle organistenposten te kapen. Ik heb veel te danken aan Ab Weegenaar. Vóór mijn trouwen bleef ik soms een weekend over in Kampen. Dan zat ik wel eens tijdens de dienst in de Bovenkerk bij Weegenaar op het orgel. Soms liet hij me tussendoor een psalm spelen. Later ging ik zijn Bovenkerk Kamerkoor begeleiden. Ook was het een wens van Ab en de kerkrentmeesters dat er jong bloed op het orgel van de Bovenkerk kwam. Zo worden Marijn de Jong, een leerling van Weegenaar, en ik met regelmaat ingezet als vervangend organist. Overigens heb ik voor de Burgwalkerk en de Broederkerk gewoon moeten solliciteren en voorspelen. Ik wil er ook hard voor werken. Je bent nooit uitgeleerd, je kunt altijd verder. En het kan altijd beter.”
4. Het Hinszorgel van de Broederkerk is nog mooier dan dat van de Bovenkerk.
„Dat is een appel met een peer vergelijken. Je hebt het niet alleen over het orgel, maar ook over de ruimte. De Bovenkerk is een superlocatie. Zet er een kistorgel neer, en je weet niet wat je hoort. Zet een exacte kopie van het Hinszorgel in een andere ruimte: het is heel anders. Orgel en ruimte vormen een eenheid. Daarom is het moeilijk voor orgelbouwers een instrument te bouwen los van een ruimte. Overigens staat het orgel in de Broederkerk bekend als een Hinszorgel, terwijl het aandeel van Hinsz beperkt is. Het is veel meer een instrument van A. J. van Gruisen, die in 1822 gebruikmaakte van 16e-eeuws materiaal. Van Vulpen heeft het orgel in 1993 wél in Hinszstijl gerestaureerd. Als ik moet kiezen tussen Bovenkerk en Broederkerk? Het orgel van de Bovenkerk is wel héél érg mooi. Maar in de Broederkerk heeft het klavier een grotere omvang. Het orgel heeft ook een oudere stemming, zodat ik met muziek van Sweelinck of Buxtehude beter daar terechtkan. Dat kan ik overigens ook op het koororgel van Reil in de Bovenkerk, dat ook een ongelijkzwevende stemming heeft. Sowieso zit ik zeven van de tien keer dat ik in de Bovenkerk studeer op het koororgel. Dat speelt fantastisch.”
5. Samenzang begeleiden is de mooiste kant van mijn organistschap.
„Natuurlijk: je bent bezig de lofzang gaande te houden. Als organist vorm je een wezenlijk onderdeel van de dienst, zeker in diensten van de Gereformeerde Bond. Samen met de predikant bepaal je de dienst. Als organist kun je veel afbreuk doen, of juist veel toevoegen. Het mooiste is als iemand na de dienst naar je toekomt en vertelt dat wat je na de preek speelde goed aansloot bij de verkondiging. Of als iemand heeft opgepikt dat je de donder uit Psalm 29 uitbeeldde. Ook op literatuurspel krijg ik regelmatig feedback, daarom speel ik voor of na de dienst altijd literatuur; het wordt gewaardeerd. Krijg je op zaterdagavond na een concert een compliment, dan geeft dat het gevoel dat je het goed gedaan hebt. Krijg je op zondagmorgen na de dienst een compliment, dan is dat tot eer van God. Dan ben je dienstbaar geweest. Het spelen in de dienst heeft toch het meest m’n hart. Dan vooral ben je voor je Schepper bezig.”
6. Als ik in de Bovenkerk de samenzang begeleid, kan ik niet om de erfenis van Willem Hendrik Zwart heen.
„Als ik daar op de orgelbank zit, denk ik er niet aan dat tot 1997 Willem Hendrik Zwart er de samenzang begeleidde. Ik ga helemaal op in het orgel en in de eredienst. Ik doe het denk ik wel anders dan Zwart destijds. Ik speel de muziek van Zwart en Asma wel eens, laatst nog Psalm 42 van Asma. En ik ben er heus niet vies van om eens flink in de toetsen te grijpen. Als je Psalm 150 begeleidt, moet je niet gaan aaien over de klavieren. Maar slaan hoeft ook niet. Het Bovenkerkorgel wordt vaak geassocieerd met romantische, misschien kun je beter zeggen evangelische muziek. Maar het is een hartstikke barokorgel! Zelf probeer ik zo afwisselend mogelijk te spelen, zowel voor mezelf als voor de kerkgangers.”
7. Het gaat goed met de orgelcultuur in Nederland.
„Als je naar de zomeragenda met orgelconcerten kijkt: die staat barstensvol. Dus het lijkt goed te gaan met het orgel in Nederland. Tegelijk zit er bij de concerten vrijwel altijd minder dan honderd man. We zouden dat beter op elkaar moeten afstemmen. Kijk je naar de orgelopleiding, dan is het droevig gesteld. In Zwolle ben ik de enige in mijn jaar, in Rotterdam waren we met z’n tweeën. Vroeger had je klassen van twintig orgelstudenten. Tegelijk: je kunt het orgel nog heel goed onder de aandacht brengen. Neem de kinderen mee naar de speeltafel, laat ze de binnenkant zien, geef ze een pijpje om op te blazen. Wanneer ga je wielrennen leuk vinden? Als je op zo’n fiets gezeten hebt. Zorg dat het orgel toegankelijk is voor kinderen en jongeren. Het is bovendien ook nog goed voor een orgel als het regelmatig bespeeld wordt.
8. Ik wil mijn leven slijten in de orgelbouwwereld.
„Muziek heeft m’n hart, de orgelbouw m’n verstand. Het is aangenaam om een vaste baan te hebben, bovendien ook nog op muziekgebied. Maar ik ben geen freak die verslaafd is aan orgels. Dan ben ik eerder verslaafd aan toetsen en registers. Het intoneren is overigens prachtig werk. Je bent bezig met een stukje vervolmaking, je zoekt naar de kern van de klank voor die bepaalde pijp. Dat levert weer enorm veel op voor m’n eigen spel. Ik luister namelijk als organist én orgelbouwer naar een klank en heb geleerd op details te letten.”
9. Orgelbouwers moeten het, als het om nieuwe orgels gaat, hebben van bevindelijk gereformeerde kerken of van het buitenland.
„Veel kerken in Nederland lopen leeg. Dan is er voor een nieuw orgel helemaal geen geld meer. In bevindelijk gereformeerde kring worden kerken juist uitgebreid of worden nieuwe gebouwen neergezet. Vaak is er ook geld voor een nieuw orgel. Met Kaat en Tijhuis zijn we bezig een nieuw instrument te bouwen voor de gereformeerde gemeente van Krabbendijke. Dat is natuurlijk een leuke klus, echt iets van jezelf. Daar komt ook wel prestige bij kijken. Toch verdienen orgelbouwers hun boterham vooral met het gewone stem- en onderhoudswerk. En dan kunnen wíj voorlopig vooruit.”
10. Mijn wens voor de toekomst is…
„Esther, mijn vrouw, is in verwachting. We zien uit naar onze eerste. Ik hoop dat ik dan wat vaker thuis ben; het is wel eens een beetje te gek. Verder ben ik een tevreden mens, ook met de organistenplekken die ik heb. Wat ik misschien in de toekomst wil, is het orgeladviseurschap. Daarin komen de twee takken van mijn huidige bestaan mooi samen. En verder zou ik meer koren willen dirigeren. Het liefst naast het gemengde koor dat ik al heb een mannenkoor, een oratoriumvereniging en een kamerkoor.”
–
Levensloop
Sander van den Houten (1987) wordt geboren in Middelharnis. Orgelles krijgt hij van Paul Kieviet. Na de Prins Maurits gaat hij naar het Rotterdams conservatorium, waar Bas de Vroome en Aart Bergwerff zijn leermeesters zijn. Kerkmuziek krijgt hij van Arie Hoek en Hans van Gelder. In 2008 rondt hij zijn bachelor af. Ondertussen is hij sinds zijn 13e organist: in de hervormde gemeenten van Melissant, Stad aan ’t Haringvliet, Oostvoorne, Stellendam en sinds 2004 in de hersteld hervormde gemeente van Middelharnis-Sommelsdijk.
Sander helpt orgelmaker Steendam bij het overplaatsen van het orgel van de Rotterdamse Pauluskerk naar de hhg van Middelharnis-Sommelsdijk en krijgt contacten in de orgelbouwwereld. Hij komt bij Kaat en Tijhuis Orgelmakers in Kampen terecht, waar hij als stemmer/leerling-intonateur aan de slag gaat. Bij zijn huwelijk in 2009 vestigt Sander zich in Kampen. Per 1 april 2010 wordt hij aangesteld als eerste organist van de Burgwalkerk in Kampen. Per 1 januari 2011 wordt hij daarnaast benoemd als eerste organist van de Kampense Broederkerk, als opvolger van Henk van Putten, en is hij ook een van de vervangende organisten van de Bovenkerk.
Sander studeert voor zijn master orgel bij Theo Jellema aan het Zwolse conservatorium, geeft les aan twaalf leerlingen en leidt het kerkkoor Soli Deo Gloria.