Job Cohen is zomaar niet weg als PvdA-leider
Hier en daar wordt het in de media en aan het Binnenhof gesuggereerd. Na de zomer zou Cohen er wel eens de brui aan kunnen geven. Maar hoe realistisch is dat scenario? Of, omgekeerd: hoe groot is de kans dat hij zich alsnog ontpopt tot een gerespecteerd oppositieleider? Of wellicht toch nog premier wordt?
Een originele observatie is het niet. Vriend en vijand hebben het al honderd keer vastgesteld: PvdA-leider Cohen oogt hoogst ongemakkelijk in zijn hoedanigheid als Kamerlid. Aarzelend, hakkelend, altijd de nuance zoekend –zelfs in situaties dat dit nu juist niet gewenst is–, wordt hij in zijn rol als oppositieleider continu gepasseerd door de vlotgebekte Pechtold of de kwinkslagenman Roemer. De conclusie dringt zich aan iedereen op: Cohen hééft het niet. Hij mist de snelheid en gehaaidheid die zijn huidige functie van hem vraagt.
Wat soms zelfs tot gênante en vernederende situaties leidt. Zoals in januari dit jaar, toen de Kamer moest stemmen over de nationale ombudsman en de voltallige PVV-fractie voor de grap voor Cohen koos. Boodschap: deze man is beter als conflictbemiddelaar dan als conflictzoeker. Het slachtoffer van het pesterijtje lachte als een boer die kiespijn heeft en kwam slechts met tegenzin zijn bankje uit voor een kort, moeizaam verweer.
Intrigerende vraag is of het nog goed kan komen met de man die in 2010, als opvolger van Bos, door zijn partij en door de media werd gelanceerd als een groot weldoener, als de man die ongetwijfeld de verkiezingen ging winnen, die dus regelrecht afstoomde op het Torentje, maar die na zijn afsprong op het verkeerde been terechtkwam en sindsdien een kwijnend bestaan leidt als gesjeesd oppositieleider.
Wie recente publicaties leest, zou geloven dat het met ”heilige Job” eigenlijk al over is. In HP De Tijd oefenden vorige week anonieme PvdA-fractieleden zware kritiek op zijn functioneren. Geen spirit, geen visie, geen Schwung. Met als klap op de vuurpijl de vernietigende conclusie van oud-partijvoorzitter Van Hulten: „Ik zie het niet meer goed komen met hem.”
Toch is dat al te snel geoordeeld, vinden enkele onafhankelijke waarnemers. „Zó dramatisch slecht doet hij het niet”, meent prof. dr. H. te Velde, hoogleraar vaderlandse geschiedenis te Leiden en onder meer gespecialiseerd in politiek leiderschap. „Hij boert qua optreden niet achteruit, maar stabiliseert zich min of meer.”
Een vergelijkbare insteek kiest P. G. Kroeger, kenner van het CDA en van de naoorlogse parlementaire geschiedenis. „Zeker, Cohen doet manmoedig en krampachtig zijn best om niet ontheemd te lijken, wat dan vervolgens juist wél gebeurt. Maar dat hij in zijn rol moet groeien, vind ik niet verwonderlijk. Bedenk eens hoe hij als burgemeester in een totaal andere omgeving opereerde, voortdurend omringd door dienende professionals, die als enige doel hadden de burgemeester te ‘verkopen’, hem op gevaarlijke momenten uit de wind te houden en hem steeds zo positief mogelijk te laten uitkomen. Een groter contrast met de gure Binnenhofomgeving is nauwelijks denkbaar.”
Tijdens de verkiezingscampagne werd Cohen omringd door „de jongens van Wouter Bos”, analyseert Kroeger, „die hem door hun bemoeienis met details en in Cohens ogen onbeduidende uiterlijkheden onzeker maakten. En nu bevindt hij zich midden tussen de eigenwijze Samsoms, Plasterks en Dijsselbloempjes, mensen die het allemaal beter denken te weten en die ook allemaal hun éígen agenda hebben. Ga er maar aan staan!”
Oppositieleider zijn terwijl je een middenpartij aanvoert, is altíjd lastig, weet Te Velde. „Je zit klem tussen rechts en links. Die partijen kunnen hard schreeuwen wat er allemaal mis is. Maar jij bent als middenpartij van nature gematigd. De kiezer kan zich dan gemakkelijk gaan afvragen: waar staat die partij eigenlijk voor? Daarvan heeft het CDA net zo goed last als de PvdA.”
In het geval van Cohen komt daar nog iets bij, stelt Kroeger. „Die man is écht van een andere generatie dan veel andere parlementariërs. Zijn stijl van optreden ontwikkelde hij als rector van een universiteit. Van hem kun je toch eigenlijk niet verlangen dat hij in een halfjaar tijd een soort Annemarie Jorritsma wordt?”
Gezien alle omstandigheden heeft de Amsterdamse oud-burgemeester het helemaal niet zo slecht gedaan, oordeelt Kroeger. „Onder zijn leiding werd de partij bijna de grootste van het land. Het scheelde maar een haar. En dat terwijl zij in het tijdperk-Bos op zeker moment op vijftien zetels in de peilingen stond. Ik zou zeggen: petje af.”
Al deze relativeringen en vergoelijkingen daargelaten, rest nog altijd de vraag: Kan deze man nog opklimmen uit het dal waarin hij momenteel, althans in de beleving van velen, verkeert? Kan hij zichzelf nog verbeteren? Wil hij dat nog? Is het aannemelijk dat hij alsnog een goed, gezagsvol opererend oppositieleider wordt en welke veranderingen zijn daarvoor dan nodig?
D. B. R. Kroeze, promovendus aan de Universiteit van Amsterdam, die al eerder publiceerde over politiek leiderschap, heeft er een hard hoofd in. „Het is waar, er zijn voorbeelden van partijleiders die aanvankelijk zwak uit de startblokken kwamen, maar zich daarna alsnog knap ontwikkelden. Neem Bolkestein of Lubbers. Maar in het geval van Cohen zal dit uiterst lastig zijn. Hij is door zijn voorganger Wouter Bos min of meer geparachuteerd. In eerste instantie leek dat een meesterzet. Eindelijk eens een soepele, snelle, overtuigende leiderschapswisseling. Maar achteraf bezien was de winst voornamelijk een kortetermijnvoordeel. Op langere termijn gezien zadelde de PvdA zich met een groot intern conflict op. Want Cohen is echt héél anders dan Wouter Bos.”
Bos, die maar liefst acht jaar aan het roer van de PvdA stond, was toch vooral „de frisse en fruitige vent, de economisch goed onderlegde politicus, de man van het derdewegdenken, die neigde naar een wat liberaal ogende sociaaldemocratie, een man met een moderne uitstraling die de partij een libertaire, wat D66-achtige uitstraling gaf. Cohen is meer een ouderwetse man, iemand van de vorige generatie, een kleurloze bestuurder. De breuk na de leiderschapswisseling van 2010 was daardoor veel groter dan veel PvdA’ers op dat moment beseften. Je kunt als politieke partij niet ongestraft nu weer eens een aantal jaren voor het ene profiel kiezen, en dan weer voor het andere.”
Door Cohen aan het roer te zetten, haalde de PvdA een generatieconflict én een koersconflict binnen, meent Kroeze. „Je hebt in de partij nog altijd de Bosjongens rondlopen, die een moderne, wat liberalere richting willen inslaan. En je hebt figuren als Marcel van Dam, die meer naar de oude sociaaldemocratie en naar de SP neigen. Die willen opkomen voor wat zij de echte onderklasse noemen. Cohen hangt het meest naar die flank, maar is van karakter zo genuanceerd dat het hem waarschijnlijk niet lukt een echt heldere keuze te maken. En al zeker geen keuze waarin hij de hele partij meekrijgt. Het zou mij niet verbazen als hij na de zomer het bijltje erbij neergooit.”
Te Velde en Kroeger zou dat juist wél verbazen. De Leidse hoogleraar: „Ik schrijf hem nog niet af. De grote kunst voor hem zal zijn een goed evenwicht te vinden tussen wie hij als persoon werkelijk is én wat zijn huidige rol van hem vraagt. Hij moet leren overtuigend boos te worden, in plaats van dat machteloos overkomende gepruttel. Hij zal zijn sterke kant, rustig blijven en overzicht behouden, beter moeten benutten. Dat kan. Wie zag in Rutte, toen hij nog Kamerlid was, een echte premier? Toch doet hij het uitstekend, doordat hij zijn uitmuntende sociale vaardigheid optimaal uitbuit.”
Kroeger: „Het tij voor Cohen kan zeker nog keren. Daarbij is wel nodig dat zijn eigen partijgenoten ophouden deze door en door fatsoenlijke kerel te bekritiseren. Zij moeten als één man achter hem gaan staan en de boodschap gaan communiceren: natuurlijk past Job zich niet aan zijn omgeving, aan het gehakketak en geharrewar van zijn collega-Kamerleden aan. Hij zou wel zot zijn! Deze man moet je aan heel andere, veel hogere normen meten.”
En: „Onderschat de hardnekkigheid van deze man niet. Ik denk dat hij zich stiekem wel eens spiegelt aan Jan Peter Balkenende. Die is ook altijd zichzelf gebleven, uiterlijk en innerlijk. Mogelijk denkt hij: Ik ben fractievoorzitter, ik blijf zitten waar ik zit, en laat de coalitie zichzelf maar in de prut werken. Het maatschappelijk klimaat en de thema’s in de samenleving kantelen vanzelf weer mijn richting op. Als dat gebeurt en als hij bijvoorbeeld na de zomer met een inspirerend verhaal weet te komen, krijgt hij wellicht toch nog een kans.”