Siebelink schrijft roman over verward vrouwenleven
Veel toeristen maken een James Joycewandeling door Dublin. Met ”Ulysses” in de hand kunnen de straten en plaatsen die Leopold Bloom in die beroemde roman bezoekt, worden nagelopen.
Met ”Het lichaam van Clara” zou dat nu ook goed kunnen in Den Haag; straten, plaatsen en gebouwen uit de hofstad vormen het nauwkeurig beschreven decor van de jongste roman van Jan Siebelink. Bovendien heet de hoofdpersoon ook nog eens Clara Hofstede. Vooral is deze roman een hommage aan Louis Couperus, die andere Haagse bestsellerauteur. Net als Couperus –in ”Eline Vere”– koos ook Siebelink voor een neurotische en soms hysterische vrouwelijke hoofdpersoon. Dat Clara haar hondje Jip moet laten inslapen, is de opmaat tot een verhaal vol onverwerkt verdriet, psychische stoornis en een vernietigend verlangen te kunnen vluchten uit de werkelijkheid.
Vlak bij de dierenartsenpraktijk wordt Clara aangesproken door Oscar Sprenger, een romanschrijver die graag op de foto wil bij het nabijgelegen huis van Couperus, zijn grote voorbeeld. Sprengers zojuist verschenen roman ”Clara” beschrijft de herinneringen en het leven van een vrouw waarin Siebelinks hoofdpersoon moeiteloos zichzelf herkent.
Siebelink vervlecht Clara’s herinneringen met het contact dat ontstaat met Sprenger. Vaak zijn echter Clara’s fantasieën en de werkelijkheid moeilijk van elkaar te onderscheiden en zo raakt de lezer, met Clara, meer en meer in verwarring. Zijn het eigenlijk wel Clara’s herinneringen? Of heeft zij de roman van Sprenger zozeer op zichzelf betrokken dat ze zich alle verhaalstof meent te herinneren? Imiteert de literatuur het leven, of schept het woord de werkelijkheid?
Siebelink problematiseert de relatie tussen werkelijkheid en verhaal nog verder door het gebruik van een moeilijk te definiëren verteller. Vaak geeft deze, naast de rechtstreekse beleving van Clara, ook zijn eigen visie weer, of stelt vragen. Is het Sprenger die zegt: „Als er een is die iets over haar kan zeggen, ben ik het wel?” Of is de verteller een tweede ‘ik’ van Clara, dat kan stellen: „Ik ben Clara”? Door de afstand tussen verteller en verhaal te variëren, geeft Siebelink een postmoderne draai aan zijn negentiende-eeuwse thematiek van een romantische heldin in een psychische crisis.
Haar hele leven, al vanaf haar jeugd tussen een contactgestoorde vader en een borderlinerachtige moeder, probeert Clara zichzelf te ontvluchten. Ze vlucht in seksuele experimenten –het verhaal bevat nogal expliciete passages op dit gebied–, in een huwelijk en in dwangmatig gebed, maar kan alleen werkelijk tot rust komen als zij zichzelf verwondt.
Clara lijdt aan zware dwangneuroses en hoort stemmen uit het verleden. Ze komt zelfs zo ver dat ze scheiding maakt tussen zichzelf en ”de Ander” in haar. Steeds sterker doen allerlei motieven, zoals de euthanasie van Jip, een toevallige ontmoeting met een zwarte hond en vreemde natuurverschijnselen, vermoeden dat Clara uiteindelijk dezelfde destructieve uitweg zal zoeken als Eline Vere.
Sowieso spelen in deze roman symbolen, kleuren en impressies een grote rol. Voor negentiende-eeuwse romantici was ”die blaue Blume” het ultieme symbool van het verlangen naar het (onbereikbaar) verre, naar het gedroomde ideaal. Wanneer Clara meent nieuw geluk te kunnen verwerkelijken met Oscar Sprenger, ziet zij een zeldzame blauwe papaver opbloeien in haar tuin. Of ontspruit die wondermooie bloem slechts aan haar fantasie? Heeft Clara zich de ontmoeting misschien ook slechts verbeeld? Papavers leveren trouwens de grondstof voor opium, de bedwelmende stof waarmee Eline Vere de werkelijkheid de baas hoopte te kunnen. Op allerlei manieren is dit ingebedde miniatuurbeeld, alweer naar negentiende-eeuws voorbeeld, een symbool van het verhaal als geheel.
„Bij het schuurtje was de papaver al een flink eind boven de grond gekomen. Ze zag de bloem al voor zich, zag hoe het maanlicht in de gekartelde, vochtige kelk viel die van een doorzichtig blauw was. Een hemels blauw. Nachtblauw. Mooier tint bestond niet. Ze bloeide slechts een volle dag. Morgen was ze al minder. Overmorgen was ze al niet om aan te zien.”
Ulysses’ fans lopen niet alleen door Dublin omdat de straatnamen bewijzen dat Joyce erg precies was in het weergeven van de (geografische) realiteit. Ze doen dat vooral omdat hij een subliem en intrigerend meesterwerk schreef. Simpele realistische beschrijvingen of het gebruiken van een psychisch gestoorde en onbetrouwbare vertelster zijn daarvoor niet genoeg. Een strengere redactie zou, alleen al vanwege de hier en daar ontsporende zinnen, op haar plaats zijn geweest. De soms hortende compositie maakt bovendien dat het verhaal wat onevenwichtig wordt. De personages lijken daarbij, mede door de vele doorsneezinnen, soms nauwelijks meer dan casusbeschrijvingen uit een psychologiehandboek.
Siebelink toont opnieuw een verhaal te kunnen schrijven dat de lezer aangrijpt en verwart. Het is knap dat hij thema’s als verdriet, automutilatie en geestesziekte weet te verbinden met de geschiedenis van de (Haagse) literatuur en het genre van de roman. Voorlopig zijn literaire toeristen voor een foto echter nog steeds het best op hun plaats bij het standbeeld van Couperus. Dat had Oscar Sprenger goed ingeschat.
Boekgegevens
”Het lichaam van Clara”, Jan Siebelink; uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 2010; ISBN 978 90 234 58234; 335 blz.; € 19,90.