Commentaar: Akkoord maakt pensioen niet toekomstbestendig
Na twee jaar van lastige onderhandelingen sloten werkgevers en vakbeweging vrijdag een akkoord met de overheid over de pensioenen. Hoofdlijn: de AOW-leeftijd stijgt in 2020 naar 66 jaar en het aanvullend pensioen wordt afhankelijk gemaakt van beleggingsresultaten.
Polderprominenten schaarden zich vrijdag volmondig achter het akkoord om –ondanks forse tegenstellingen– toch vooral eensgezindheid uit te stralen. De achterbannen van werkgevers en werknemers moeten immers nog hun fiat geven. Met name dat laatste is geen gelopen race. Over enkele weken peilt vakorganisatie FNV de mening van haar leden. Dat wordt spannend nu de grootste bond binnen de gelederen, FNV Bondgenoten, de half miljoen leden een negatief stemadvies meegeeft. De bond wijst het langverwachte akkoord af, vooral omdat het de risico’s voor schokken op de financiële markten straks volledig bij werknemers legt.
Formeel is dat inderdaad zo, al was de praktijk van het huidige stelsel al niet veel anders. Zeker nu de beurs al jaren niet bepaald doet wat we graag zouden willen, bleken harde toezeggingen slechts papieren garanties en zijn het werknemers die daarvan de wrange vruchten plukken.
Hoewel slechts een enkel pensioenfonds recent overging tot het meest vergaande middel van afstempelen (verlaging van het pensioen), was het niet-indexeren (het niet aanpassen voor de waardedaling door inflatie) de laatste tijd eerder regel dan uitzondering. Zeker in combinatie met de overgang van een pensioen gebaseerd op het laatstverdiende loon naar een regeling op basis van het gemiddelde loon zet dit de (toekomstige) koopkracht van veel burgers onder druk.
Dat het akkoord duidelijk maakt dat niet kan worden gerealiseerd wat in het verleden wat al te grif is beloofd, is winst. Vraag blijft wel of burgers, die in onzekere tijden graag financieel zekerheid behouden, wel zitten te wachten op een pensioen waarbij zekerheden volledig worden geëlimineerd, ook al vergroot dit op termijn wellicht de kans op een hogere uitkering. Afspraken voor een lager, maar zekerder pensioen hadden wellicht op evenveel steun kunnen rekenen.
Kwalijker is het dat het akkoord –maar ook de kritiek erop van FNV Bondgenoten– zich niet richt op een van de belangrijkste pensioenuitdagingen van de toekomst. Namelijk de vraag hoe recht kan worden gedaan aan zowel oudere als jongere generaties. Jongeren, die zowel in de politiek als in de polder relatief slecht zijn georganiseerd, lijken de dupe te worden van de gemaakte afspraken. Zo is een verhoging van de AOW niet op zijn plaats in een tijd waarin het door de vergrijzing de vraag is of we überhaupt overeind kunnen houden wat we nu hebben.
Dat pensioenfondsen volgens het akkoord de waarde van hun geldpotten straks wellicht mogen berekenen op basis van de verwachte rendementen op beleggingen, in plaats van op basis van de geldende marktrente, is een maatregel die zowel jongeren als politici niet mogen laten gebeuren.
Dan groeit de kans dat de jongeren van nu, als zij ooit zelf in aanmerking komen voor pensioen, de hond in de pot vinden.